Niederländisch
Detailed Synonyms for zwaai in Niederländisch
zwaai:
zwaai form of zwaaien:
-
zwaaien
-
zwaaien
-
zwaaien
-
zwaaien
– groeten door je arm op te steken en heen en weer te bewegen 1 -
zwaaien
– bochten maken 1 -
zwaaien
– ermee heen en weer bewegen 1 -
zwaaien
– om een vast punt heen en weer bewegen 1
Konjugationen für zwaaien:
o.t.t.
- zwaai
- zwaait
- zwaait
- zwaaien
- zwaaien
- zwaaien
o.v.t.
- zwaaide
- zwaaide
- zwaaide
- zwaaiden
- zwaaiden
- zwaaiden
v.t.t.
- heb gezwaaid
- hebt gezwaaid
- heeft gezwaaid
- hebben gezwaaid
- hebben gezwaaid
- hebben gezwaaid
v.v.t.
- had gezwaaid
- had gezwaaid
- had gezwaaid
- hadden gezwaaid
- hadden gezwaaid
- hadden gezwaaid
o.t.t.t.
- zal zwaaien
- zult zwaaien
- zal zwaaien
- zullen zwaaien
- zullen zwaaien
- zullen zwaaien
o.v.t.t.
- zou zwaaien
- zou zwaaien
- zou zwaaien
- zouden zwaaien
- zouden zwaaien
- zouden zwaaien
diversen
- zwaai!
- zwaait!
- gezwaaid
- zwaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze