Niederländisch
Detailed Synonyms for winkel in Niederländisch
winkel:
-
de winkel
-
de winkel
– gebouw waar je dingen kunt kopen 1
Verwandte Wörter für "winkel":
Verwandte Definitionen für "winkel":
winkelen:
-
winkelen
boodschappen doen; winkelen; inkopen; inslaan; inkopen doen-
boodschappen doen Verb (doe boodschappen, doet boodschappen, deed boodschappen, deden boodschappen, boodschappen gedaan)
-
-
winkelen
winkelen; boodschappen doen-
boodschappen doen Verb (doe boodschappen, doet boodschappen, deed boodschappen, deden boodschappen, boodschappen gedaan)
Konjugationen für winkelen:
o.t.t.
- winkel
- winkelt
- winkelt
- winkelen
- winkelen
- winkelen
o.v.t.
- winkelde
- winkelde
- winkelde
- winkelden
- winkelden
- winkelden
v.t.t.
- heb gewinkeld
- hebt gewinkeld
- heeft gewinkeld
- hebben gewinkeld
- hebben gewinkeld
- hebben gewinkeld
v.v.t.
- had gewinkeld
- had gewinkeld
- had gewinkeld
- hadden gewinkeld
- hadden gewinkeld
- hadden gewinkeld
o.t.t.t.
- zal winkelen
- zult winkelen
- zal winkelen
- zullen winkelen
- zullen winkelen
- zullen winkelen
o.v.t.t.
- zou winkelen
- zou winkelen
- zou winkelen
- zouden winkelen
- zouden winkelen
- zouden winkelen
diversen
- winkel!
- winkelt!
- gewinkeld
- winkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze