Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. vererend:
  2. vereren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for vererend in Niederländisch

vererend:

vererend Adjektiv

  1. vererend
    aanbiddend; vererend

vererend form of vereren:

vereren Verb (vereer, vereert, vereerde, vereerden, vereerd)

  1. vereren
    loven; prijzen; roemen; zich lovend uitlaten; vereren
    • loven Verb (loof, looft, loofde, loofden, geloofd)
    • prijzen Verb (prijs, prijst, prijsde, prijsden, geprijsd)
    • roemen Verb (roem, roemt, roemde, roemden, geroemd)
    • vereren Verb (vereer, vereert, vereerde, vereerden, vereerd)

Konjugationen für vereren:

o.t.t.
  1. vereer
  2. vereert
  3. vereert
  4. vereren
  5. vereren
  6. vereren
o.v.t.
  1. vereerde
  2. vereerde
  3. vereerde
  4. vereerden
  5. vereerden
  6. vereerden
v.t.t.
  1. heb vereerd
  2. hebt vereerd
  3. heeft vereerd
  4. hebben vereerd
  5. hebben vereerd
  6. hebben vereerd
v.v.t.
  1. had vereerd
  2. had vereerd
  3. had vereerd
  4. hadden vereerd
  5. hadden vereerd
  6. hadden vereerd
o.t.t.t.
  1. zal vereren
  2. zult vereren
  3. zal vereren
  4. zullen vereren
  5. zullen vereren
  6. zullen vereren
o.v.t.t.
  1. zou vereren
  2. zou vereren
  3. zou vereren
  4. zouden vereren
  5. zouden vereren
  6. zouden vereren
en verder
  1. ben vereerd
  2. bent vereerd
  3. is vereerd
  4. zijn vereerd
  5. zijn vereerd
  6. zijn vereerd
diversen
  1. vereer!
  2. vereert!
  3. vereerd
  4. vererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze