Niederländisch
Detailed Synonyms for uitspelen in Niederländisch
uitspelen:
-
uitspelen
Konjugationen für uitspelen:
o.t.t.
- speel uit
- speelt uit
- speelt uit
- spelen uit
- spelen uit
- spelen uit
o.v.t.
- speelde uit
- speelde uit
- speelde uit
- speelden uit
- speelden uit
- speelden uit
v.t.t.
- heb uitgespeeld
- hebt uitgespeeld
- heeft uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
- hebben uitgespeeld
v.v.t.
- had uitgespeeld
- had uitgespeeld
- had uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
- hadden uitgespeeld
o.t.t.t.
- zal uitspelen
- zult uitspelen
- zal uitspelen
- zullen uitspelen
- zullen uitspelen
- zullen uitspelen
o.v.t.t.
- zou uitspelen
- zou uitspelen
- zou uitspelen
- zouden uitspelen
- zouden uitspelen
- zouden uitspelen
en verder
- ben uitgespeeld
- bent uitgespeeld
- is uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
- zijn uitgespeeld
diversen
- speel uit!
- speelt uit!
- uitgespeeld
- uitspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze