Niederländisch
Detailed Synonyms for taxeren in Niederländisch
taxeren:
-
taxeren
-
taxeren
Konjugationen für taxeren:
o.t.t.
- taxeer
- taxeert
- taxeert
- taxeren
- taxeren
- taxeren
o.v.t.
- taxeerde
- taxeerde
- taxeerde
- taxeerden
- taxeerden
- taxeerden
v.t.t.
- heb getaxeerd
- hebt getaxeerd
- heeft getaxeerd
- hebben getaxeerd
- hebben getaxeerd
- hebben getaxeerd
v.v.t.
- had getaxeerd
- had getaxeerd
- had getaxeerd
- hadden getaxeerd
- hadden getaxeerd
- hadden getaxeerd
o.t.t.t.
- zal taxeren
- zult taxeren
- zal taxeren
- zullen taxeren
- zullen taxeren
- zullen taxeren
o.v.t.t.
- zou taxeren
- zou taxeren
- zou taxeren
- zouden taxeren
- zouden taxeren
- zouden taxeren
en verder
- ben getaxeerd
- bent getaxeerd
- is getaxeerd
- zijn getaxeerd
- zijn getaxeerd
- zijn getaxeerd
diversen
- taxeer!
- taxeert!
- getaxeerd
- taxerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze