Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for stortregenen in Niederländisch

stortregenen:

stortregenen Verb (stortregen, stortregent, stortregende, stortregenden, stortgeregend)

  1. stortregenen
    gieten; stortregenen; plenzen
    • gieten Verb (giet, giette, gietten, gegoten)
    • stortregenen Verb (stortregen, stortregent, stortregende, stortregenden, stortgeregend)
    • plenzen Verb (plens, plenst, plensde, plensden, geplensd)

Konjugationen für stortregenen:

o.t.t.
  1. stortregen
  2. stortregent
  3. stortregent
  4. stortregenen
  5. stortregenen
  6. stortregenen
o.v.t.
  1. stortregende
  2. stortregende
  3. stortregende
  4. stortregenden
  5. stortregenden
  6. stortregenden
v.t.t.
  1. heb stortgeregend
  2. hebt stortgeregend
  3. heeft stortgeregend
  4. hebben stortgeregend
  5. hebben stortgeregend
  6. hebben stortgeregend
v.v.t.
  1. had stortgeregend
  2. had stortgeregend
  3. had stortgeregend
  4. hadden stortgeregend
  5. hadden stortgeregend
  6. hadden stortgeregend
o.t.t.t.
  1. zal stortregenen
  2. zult stortregenen
  3. zal stortregenen
  4. zullen stortregenen
  5. zullen stortregenen
  6. zullen stortregenen
o.v.t.t.
  1. zou stortregenen
  2. zou stortregenen
  3. zou stortregenen
  4. zouden stortregenen
  5. zouden stortregenen
  6. zouden stortregenen
en verder
  1. ben stortgeregend
  2. bent stortgeregend
  3. is stortgeregend
  4. zijn stortgeregend
  5. zijn stortgeregend
  6. zijn stortgeregend
diversen
  1. stortregen!
  2. stortregent!
  3. stortgeregend
  4. stortregenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stortregenen [znw.] Nomen

  1. stortregenen
    het storten; gieten; het plenzen; stortregenen

Verwandte Wörter für "stortregenen":


stortregenen form of stortregen:

stortregen [de ~ (m)] Nomen

  1. de stortregen
    de stortbui; de stortregen; de plensbui; de slagregen; de gietbui; zware regenbui

Verwandte Wörter für "stortregen":