Niederländisch
Detailed Synonyms for schuur in Niederländisch
schuur:
-
de schuur
-
de schuur
– eenvoudig gebouw bij een huis om spullen in op te bergen 1
Verwandte Wörter für "schuur":
Verwandte Definitionen für "schuur":
schuren:
-
schuren
-
schuren
– er met iets ruws overheen wrijven om het glad te maken 1
Konjugationen für schuren:
o.t.t.
- schuur
- schuurt
- schuurt
- schuren
- schuren
- schuren
o.v.t.
- schuurde
- schuurde
- schuurde
- schuurden
- schuurden
- schuurden
v.t.t.
- heb geschuurd
- hebt geschuurd
- heeft geschuurd
- hebben geschuurd
- hebben geschuurd
- hebben geschuurd
v.v.t.
- had geschuurd
- had geschuurd
- had geschuurd
- hadden geschuurd
- hadden geschuurd
- hadden geschuurd
o.t.t.t.
- zal schuren
- zult schuren
- zal schuren
- zullen schuren
- zullen schuren
- zullen schuren
o.v.t.t.
- zou schuren
- zou schuren
- zou schuren
- zouden schuren
- zouden schuren
- zouden schuren
en verder
- ben geschuurd
- bent geschuurd
- is geschuurd
- zijn geschuurd
- zijn geschuurd
- zijn geschuurd
diversen
- schuur!
- schuurt!
- geschuurd
- schurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze