Niederländisch
Detailed Synonyms for samenzweren in Niederländisch
samenzweren:
-
samenzweren
-
samenzweren
Konjugationen für samenzweren:
o.t.t.
- zweer samen
- zweert samen
- zweert samen
- zweren samen
- zweren samen
- zweren samen
o.v.t.
- zweerde samen
- zweerde samen
- zweerde samen
- zweerden samen
- zweerden samen
- zweerden samen
v.t.t.
- heb samengezworen
- hebt samengezworen
- heeft samengezworen
- hebben samengezworen
- hebben samengezworen
- hebben samengezworen
v.v.t.
- had samengezworen
- had samengezworen
- had samengezworen
- hadden samengezworen
- hadden samengezworen
- hadden samengezworen
o.t.t.t.
- zal samenzweren
- zult samenzweren
- zal samenzweren
- zullen samenzweren
- zullen samenzweren
- zullen samenzweren
o.v.t.t.
- zou samenzweren
- zou samenzweren
- zou samenzweren
- zouden samenzweren
- zouden samenzweren
- zouden samenzweren
en verder
- ben samengezworen
- bent samengezworen
- is samengezworen
- zijn samengezworen
- zijn samengezworen
- zijn samengezworen
diversen
- zweer samen!
- zweert samen!
- samengezworen
- samenzwerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze