Niederländisch

Detailed Synonyms for opgeklaard in Niederländisch

opgeklaard:

opgeklaard Adjektiv

  1. opgeklaard

opklaren:

opklaren Verb (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)

  1. opklaren
    opklaren; wolken verdwijnen
  2. opklaren
    verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren
    • verklaren Verb (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten Verb (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen Verb (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • verduidelijken Verb (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • verhelderen Verb (verhelder, verheldert, verhelderde, verhelderden, verhelderd)
    • belichten Verb (belicht, belichtte, belichtten, belicht)
    • accentueren Verb (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)
    • opklaren Verb (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  3. opklaren
    uitleggen; verklaren; toelichten; begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren
    • uitleggen Verb (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verklaren Verb (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten Verb (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen Verb (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • opklaren Verb (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)

Konjugationen für opklaren:

o.t.t.
  1. klaar op
  2. klaart op
  3. klaart op
  4. klaren op
  5. klaren op
  6. klaren op
o.v.t.
  1. klaarde op
  2. klaarde op
  3. klaarde op
  4. klaarden op
  5. klaarden op
  6. klaarden op
v.t.t.
  1. ben opgeklaard
  2. bent opgeklaard
  3. is opgeklaard
  4. zijn opgeklaard
  5. zijn opgeklaard
  6. zijn opgeklaard
v.v.t.
  1. was opgeklaard
  2. was opgeklaard
  3. was opgeklaard
  4. waren opgeklaard
  5. waren opgeklaard
  6. waren opgeklaard
o.t.t.t.
  1. zal opklaren
  2. zult opklaren
  3. zal opklaren
  4. zullen opklaren
  5. zullen opklaren
  6. zullen opklaren
o.v.t.t.
  1. zou opklaren
  2. zou opklaren
  3. zou opklaren
  4. zouden opklaren
  5. zouden opklaren
  6. zouden opklaren
diversen
  1. klaar op!
  2. klaart op!
  3. opgeklaard
  4. opklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze