Übersicht
Niederländisch Synonyms: mehr Daten
- onderscheid:
-
onderscheiden:
- onderscheiden; onderscheid maken; zien; opmerken; kijken; bekijken; aanschouwen; ontwaren; turen; staren; gewaarworden; te zien krijgen; van elkaar onderscheiden; een ereteken geven; uit elkaar houden; uiteenhouden; decoreren; ridderen; een onderscheidingsteken geven; overtreffen; excelleren; uitblinken; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten
- uiteenlopend; divers; verschillend; onderscheiden; ongelijksoortig
- onderscheiden
Niederländisch
Detailed Synonyms for onderscheid in Niederländisch
onderscheid:
onderscheid form of onderscheiden:
-
onderscheiden
-
onderscheiden
-
onderscheiden
-
onderscheiden
onderscheiden; van elkaar onderscheiden-
van elkaar onderscheiden Verb (onderscheid van elkaar, onderscheidt van elkaar, onderscheidde van elkaar, onderscheidden van elkaar, van elkaar onderscheiden)
-
onderscheiden
-
onderscheiden
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden-
uit elkaar houden Verb (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
-
uiteenhouden Verb
-
onderscheiden
-
onderscheiden
onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten-
excelleren Verb
-
uitblinken boven Verb (blink uit boven, blinkt uit boven, blonk uit boven, blonken uit boven, uitgeblonken boven)
Konjugationen für onderscheiden:
o.t.t.
- onderscheid
- onderscheidt
- onderscheidt
- onderscheiden
- onderscheiden
- onderscheiden
o.v.t.
- onderscheidde
- onderscheidde
- onderscheidde
- onderscheidden
- onderscheidden
- onderscheidden
v.t.t.
- heb onderscheiden
- hebt onderscheiden
- heeft onderscheiden
- hebben onderscheiden
- hebben onderscheiden
- hebben onderscheiden
v.v.t.
- had onderscheiden
- had onderscheiden
- had onderscheiden
- hadden onderscheiden
- hadden onderscheiden
- hadden onderscheiden
o.t.t.t.
- zal onderscheiden
- zult onderscheiden
- zal onderscheiden
- zullen onderscheiden
- zullen onderscheiden
- zullen onderscheiden
o.v.t.t.
- zou onderscheiden
- zou onderscheiden
- zou onderscheiden
- zouden onderscheiden
- zouden onderscheiden
- zouden onderscheiden
en verder
- ben onderscheiden
- bent onderscheiden
- is onderscheiden
- zijn onderscheiden
- zijn onderscheiden
- zijn onderscheiden
diversen
- onderscheid!
- onderscheidt!
- onderscheiden
- onderscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
onderscheiden
uiteenlopend; divers; verschillend; onderscheiden; ongelijksoortig-
uiteenlopend Adjektiv
-
divers Adjektiv
-
verschillend Adjektiv
-
onderscheiden Adjektiv
-
ongelijksoortig Adjektiv
-
-
onderscheiden
– beter zijn dan anderen 1 -
onderscheiden
– herkennen als verschillend 1 -
onderscheiden
– met moeite kunnen zien 1
Konjugationen für onderscheiden:
o.t.t.
- onderscheid
- onderscheidt
- onderscheidt
- onderscheiden
- onderscheiden
- onderscheiden
o.v.t.
- onderscheidde
- onderscheidde
- onderscheidde
- onderscheidden
- onderscheidden
- onderscheidden
v.t.t.
- heb onderscheiden
- hebt onderscheiden
- heeft onderscheiden
- hebben onderscheiden
- hebben onderscheiden
- hebben onderscheiden
v.v.t.
- had onderscheiden
- had onderscheiden
- had onderscheiden
- hadden onderscheiden
- hadden onderscheiden
- hadden onderscheiden
o.t.t.t.
- zal onderscheiden
- zult onderscheiden
- zal onderscheiden
- zullen onderscheiden
- zullen onderscheiden
- zullen onderscheiden
o.v.t.t.
- zou onderscheiden
- zou onderscheiden
- zou onderscheiden
- zouden onderscheiden
- zouden onderscheiden
- zouden onderscheiden
en verder
- ben onderscheiden
- bent onderscheiden
- is onderscheiden
- zijn onderscheiden
- zijn onderscheiden
- zijn onderscheiden
diversen
- onderscheid!
- onderscheidt!
- onderscheiden
- onderscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze