Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for laten gaan in Niederländisch

laten gaan:

laten gaan Verb (laat gaan, liet gaan, lieten gaan, laten gaan)

  1. laten gaan
    loslaten; niet vasthouden; laten gaan
  2. laten gaan
    laten gaan; laten lopen; niet vasthouden
  3. laten gaan
    loslaten; vrijlaten; invrijheidstellen; laten gaan; amnestie verlenen
    • loslaten Verb (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
    • vrijlaten Verb (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • laten gaan Verb (laat gaan, liet gaan, lieten gaan, laten gaan)
    • amnestie verlenen Verb (verleen amnestie, verleent amnestie, verleende amnestie, verleenden amnestie, amnestie verleend)

Konjugationen für laten gaan:

o.t.t.
  1. laat gaan
  2. laat gaan
  3. laat gaan
  4. laten gaan
  5. laten gaan
  6. laten gaan
o.v.t.
  1. liet gaan
  2. liet gaan
  3. liet gaan
  4. lieten gaan
  5. lieten gaan
  6. lieten gaan
v.t.t.
  1. heb laten gaan
  2. hebt laten gaan
  3. heeft laten gaan
  4. hebben laten gaan
  5. hebben laten gaan
  6. hebben laten gaan
v.v.t.
  1. had laten gaan
  2. had laten gaan
  3. had laten gaan
  4. hadden laten gaan
  5. hadden laten gaan
  6. hadden laten gaan
o.t.t.t.
  1. zal laten gaan
  2. zult laten gaan
  3. zal laten gaan
  4. zullen laten gaan
  5. zullen laten gaan
  6. zullen laten gaan
o.v.t.t.
  1. zou laten gaan
  2. zou laten gaan
  3. zou laten gaan
  4. zouden laten gaan
  5. zouden laten gaan
  6. zouden laten gaan
diversen
  1. laat gaan!
  2. laat gaan!
  3. laten gaan
  4. gaan latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for laten gaan