Niederländisch
Detailed Synonyms for koken in Niederländisch
koken:
-
koken
-
koken
-
koken
-
koken
-
koken
-
koken
– het gaar maken in heet water 1 -
koken
– zo warm zijn dat er damp en bellen te zien zijn 1
Konjugationen für koken:
o.t.t.
- kook
- kookt
- kookt
- koken
- koken
- koken
o.v.t.
- kookte
- kookte
- kookte
- kookten
- kookten
- kookten
v.t.t.
- heb gekookt
- hebt gekookt
- heeft gekookt
- hebben gekookt
- hebben gekookt
- hebben gekookt
v.v.t.
- had gekookt
- had gekookt
- had gekookt
- hadden gekookt
- hadden gekookt
- hadden gekookt
o.t.t.t.
- zal koken
- zult koken
- zal koken
- zullen koken
- zullen koken
- zullen koken
o.v.t.t.
- zou koken
- zou koken
- zou koken
- zouden koken
- zouden koken
- zouden koken
en verder
- is gekookt
diversen
- kook!
- kookt!
- gekookt
- kokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwandte Wörter für "koken":
Verwandte Definitionen für "koken":
koken form of kok:
-
de kok
-
de kok
– wie voor z'n beroep eten klaarmaakt 1