Niederländisch
Detailed Synonyms for koel in Niederländisch
koel:
-
koel
-
koel
-
koel
koud; onbewogen; onberoerd; onaangedaan; koel-
koud Adjektiv
-
onbewogen Adjektiv
-
onberoerd Adjektiv
-
onaangedaan Adjektiv
-
koel Adjektiv
-
-
koel
-
koel
-
koel
terughoudend; gereserveerd; ingetogen; gesloten; terughoudende; koel; geheimzinnig-
terughoudend Adjektiv
-
gereserveerd Adjektiv
-
ingetogen Adjektiv
-
gesloten Adjektiv
-
terughoudende Adjektiv
-
koel Adjektiv
-
geheimzinnig Adjektiv
-
-
koel
-
koel
-
koel
Verwandte Wörter für "koel":
koel form of koelen:
-
koelen
Konjugationen für koelen:
o.t.t.
- koel
- koelt
- koelt
- koelen
- koelen
- koelen
o.v.t.
- koelde
- koelde
- koelde
- koelden
- koelden
- koelden
v.t.t.
- heb gekoeld
- hebt gekoeld
- heeft gekoeld
- hebben gekoeld
- hebben gekoeld
- hebben gekoeld
v.v.t.
- had gekoeld
- had gekoeld
- had gekoeld
- hadden gekoeld
- hadden gekoeld
- hadden gekoeld
o.t.t.t.
- zal koelen
- zult koelen
- zal koelen
- zullen koelen
- zullen koelen
- zullen koelen
o.v.t.t.
- zou koelen
- zou koelen
- zou koelen
- zouden koelen
- zouden koelen
- zouden koelen
en verder
- ben gekoeld
- bent gekoeld
- is gekoeld
- zijn gekoeld
- zijn gekoeld
- zijn gekoeld
diversen
- koel!
- koelt!
- gekoeld
- koelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze