Niederländisch

Detailed Synonyms for flikker in Niederländisch

flikker:

flikker [de ~ (m)] Nomen

  1. de flikker
    de flikker; het mietje; de poot; de nicht; de homo
  2. de flikker
    – mannelijke homoseksueel 1
    de flikker
    – mannelijke homoseksueel 1
    • flikker [de ~ (m)] Nomen
      • dat is een kroeg waar veel flikkers komen1

Verwandte Wörter für "flikker":

  • flikkeren, flikkers, flikkertje, flikkertjes

Verwandte Definitionen für "flikker":

  1. mannelijke homoseksueel1
    • dat is een kroeg waar veel flikkers komen1

flikker form of flikkeren:

flikkeren Verb (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)

  1. flikkeren
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen Verb (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen Verb (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen Verb (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren Verb (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen Verb (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen Verb (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen Verb (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. flikkeren
    vlammen; flikkeren; flakkeren
    • vlammen Verb (vlam, vlamt, vlamde, vlamden, gevlamd)
    • flikkeren Verb (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • flakkeren Verb
  3. flikkeren
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen Verb (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren Verb (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen Verb (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen Verb (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen Verb (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen Verb (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)

Konjugationen für flikkeren:

o.t.t.
  1. flikker
  2. flikkert
  3. flikkert
  4. flikkeren
  5. flikkeren
  6. flikkeren
o.v.t.
  1. flikkerde
  2. flikkerde
  3. flikkerde
  4. flikkerden
  5. flikkerden
  6. flikkerden
v.t.t.
  1. heb geflikkerd
  2. hebt geflikkerd
  3. heeft geflikkerd
  4. hebben geflikkerd
  5. hebben geflikkerd
  6. hebben geflikkerd
v.v.t.
  1. had geflikkerd
  2. had geflikkerd
  3. had geflikkerd
  4. hadden geflikkerd
  5. hadden geflikkerd
  6. hadden geflikkerd
o.t.t.t.
  1. zal flikkeren
  2. zult flikkeren
  3. zal flikkeren
  4. zullen flikkeren
  5. zullen flikkeren
  6. zullen flikkeren
o.v.t.t.
  1. zou flikkeren
  2. zou flikkeren
  3. zou flikkeren
  4. zouden flikkeren
  5. zouden flikkeren
  6. zouden flikkeren
diversen
  1. flikker!
  2. flikkert!
  3. geflikkerd
  4. flikkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flikkeren [znw.] Nomen

  1. flikkeren
    flikkeren

Verwandte Wörter für "flikkeren":