Niederländisch

Detailed Synonyms for doorlopend in Niederländisch

doorlopend:

doorlopend Adjektiv

  1. doorlopend
  2. doorlopend
  3. doorlopend
    eeuwig; constant; doorlopend; continue; altijddurend
  4. doorlopend

doorlopend form of doorlopen:

doorlopen Verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)

  1. doorlopen
    verdergaan; voortgaan; doorlopen; verder lopen; avanceren
    • verdergaan Verb (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
    • voortgaan Verb (ga voort, gaat voort, ging voort, gingen voort, voortgegaan)
    • doorlopen Verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)
    • verder lopen Verb (loop verder, loopt verder, liep verder, liepen verder, verder gelopen)
    • avanceren Verb (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
  2. doorlopen
    – een kleur die in andere kleur overvloeit 1
    doorlopen
    – een kleur die in andere kleur overvloeit 1
    • doorlopen Verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)
      • de kleuren van deze trui zijn doorgelopen1
  3. doorlopen
    – niet stil blijven staan maar te voet verder gaan 1
    doorlopen
    – niet stil blijven staan maar te voet verder gaan 1
    • doorlopen Verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)
      • hij wilde niet blijven staan, hij liep door1
  4. doorlopen
    – van begin tot eind gaan 1
    doorlopen
    – van begin tot eind gaan 1
    • doorlopen Verb (loop door, loopt door, liep door, liepen door, doorgelopen)
      • hij heeft de hele opleiding doorlopen1

Konjugationen für doorlopen:

o.t.t.
  1. loop door
  2. loopt door
  3. loopt door
  4. lopen door
  5. lopen door
  6. lopen door
o.v.t.
  1. liep door
  2. liep door
  3. liep door
  4. liepen door
  5. liepen door
  6. liepen door
v.t.t.
  1. ben doorgelopen
  2. bent doorgelopen
  3. is doorgelopen
  4. zijn doorgelopen
  5. zijn doorgelopen
  6. zijn doorgelopen
v.v.t.
  1. was doorgelopen
  2. was doorgelopen
  3. was doorgelopen
  4. waren doorgelopen
  5. waren doorgelopen
  6. waren doorgelopen
o.t.t.t.
  1. zal doorlopen
  2. zult doorlopen
  3. zal doorlopen
  4. zullen doorlopen
  5. zullen doorlopen
  6. zullen doorlopen
o.v.t.t.
  1. zou doorlopen
  2. zou doorlopen
  3. zou doorlopen
  4. zouden doorlopen
  5. zouden doorlopen
  6. zouden doorlopen
diversen
  1. loop door!
  2. loopt door!
  3. doorgelopen
  4. doorlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "doorlopen":


Verwandte Definitionen für "doorlopen":

  1. een kleur die in andere kleur overvloeit1
    • de kleuren van deze trui zijn doorgelopen1
  2. niet stil blijven staan maar te voet verder gaan1
    • hij wilde niet blijven staan, hij liep door1
  3. van begin tot eind gaan1
    • hij heeft de hele opleiding doorlopen1