Niederländisch
Detailed Synonyms for dollen in Niederländisch
dollen:
-
dollen
een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen-
een poets bakken Verb (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
-
streek uithalen Verb (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
-
malligheid uithalen Verb (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
gekheid uithalen Verb (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
-
-
dollen
stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen-
zich uitleven Verb
-
wild spelen Verb
-
wild rennen Verb
Konjugationen für dollen:
o.t.t.
- dol
- dolt
- dolt
- dollen
- dollen
- dollen
o.v.t.
- dolde
- dolde
- dolde
- dolden
- dolden
- dolden
v.t.t.
- heb gedold
- hebt gedold
- heeft gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
v.v.t.
- had gedold
- had gedold
- had gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
o.t.t.t.
- zal dollen
- zult dollen
- zal dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
o.v.t.t.
- zou dollen
- zou dollen
- zou dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
diversen
- dol!
- dolt!
- gedold
- dollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze