Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for beroerd in Niederländisch

beroerd:

beroerd Adjektiv

  1. beroerd
    ellendig; beroerd; naar; akelig
  2. beroerd
  3. beroerd
    ellendig; beroerd; lamlendig

Verwandte Wörter für "beroerd":


beroerd form of beroeren:

beroeren Verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)

  1. beroeren
    treffen; beroeren; raken
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren Verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  2. beroeren
    bewegen; in beweging brengen; beroeren
    • bewegen Verb (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
    • in beweging brengen Verb (breng in beweging, brengt in beweging, bracht in beweging, brachten in beweging, in beweging gebracht)
    • beroeren Verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  3. beroeren
    roeren; beroeren
    • roeren Verb (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • beroeren Verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)

Konjugationen für beroeren:

o.t.t.
  1. beroer
  2. beroert
  3. beroert
  4. beroeren
  5. beroeren
  6. beroeren
o.v.t.
  1. beroerde
  2. beroerde
  3. beroerde
  4. beroerden
  5. beroerden
  6. beroerden
v.t.t.
  1. ben beroerd
  2. bent beroerd
  3. is beroerd
  4. zijn beroerd
  5. zijn beroerd
  6. zijn beroerd
v.v.t.
  1. was beroerd
  2. was beroerd
  3. was beroerd
  4. waren beroerd
  5. waren beroerd
  6. waren beroerd
o.t.t.t.
  1. zal beroeren
  2. zult beroeren
  3. zal beroeren
  4. zullen beroeren
  5. zullen beroeren
  6. zullen beroeren
o.v.t.t.
  1. zou beroeren
  2. zou beroeren
  3. zou beroeren
  4. zouden beroeren
  5. zouden beroeren
  6. zouden beroeren
diversen
  1. beroer!
  2. beroert!
  3. beroerd
  4. beroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze