Niederländisch
Detailed Synonyms for applaudisseren in Niederländisch
applaudisseren:
applaudisseren Verb (applaudisseer, applaudisseert, applaudisseerde, applaudisseerden, geapplaudisseerd)
-
applaudisseren
applaudisseren; klappen-
applaudisseren Verb (applaudisseer, applaudisseert, applaudisseerde, applaudisseerden, geapplaudisseerd)
-
Konjugationen für applaudisseren:
o.t.t.
- applaudisseer
- applaudisseert
- applaudisseert
- applaudisseren
- applaudisseren
- applaudisseren
o.v.t.
- applaudisseerde
- applaudisseerde
- applaudisseerde
- applaudisseerden
- applaudisseerden
- applaudisseerden
v.t.t.
- heb geapplaudisseerd
- hebt geapplaudisseerd
- heeft geapplaudisseerd
- hebben geapplaudisseerd
- hebben geapplaudisseerd
- hebben geapplaudisseerd
v.v.t.
- had geapplaudisseerd
- had geapplaudisseerd
- had geapplaudisseerd
- hadden geapplaudisseerd
- hadden geapplaudisseerd
- hadden geapplaudisseerd
o.t.t.t.
- zal applaudisseren
- zult applaudisseren
- zal applaudisseren
- zullen applaudisseren
- zullen applaudisseren
- zullen applaudisseren
o.v.t.t.
- zou applaudisseren
- zou applaudisseren
- zou applaudisseren
- zouden applaudisseren
- zouden applaudisseren
- zouden applaudisseren
diversen
- applaudisseer!
- applaudisseert!
- geapplaudisseerd
- applaudisserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze