Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. afjakkeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for afjakkeren in Niederländisch

afjakkeren:

afjakkeren Verb (jakker af, jakkert af, jakkerde af, jakkerden af, afgejakkerd)

  1. afjakkeren
    zwoegen; ploeteren; sloven; afbeulen; sappelen; afjakkeren; afsloven; zich afsloven
    • zwoegen Verb (zwoeg, zwoegt, zwoegde, zwoegden, gezwoegd)
    • ploeteren Verb (ploeter, ploetert, ploeterde, ploeterden, geploeterd)
    • sloven Verb (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • afbeulen Verb (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • sappelen Verb (sappel, sappelt, sappelde, sappelden, gesappeld)
    • afjakkeren Verb (jakker af, jakkert af, jakkerde af, jakkerden af, afgejakkerd)
    • afsloven Verb (sloof af, slooft af, sloofde af, sloofden af, afgesloofd)

Konjugationen für afjakkeren:

o.t.t.
  1. jakker af
  2. jakkert af
  3. jakkert af
  4. jakkeren af
  5. jakkeren af
  6. jakkeren af
o.v.t.
  1. jakkerde af
  2. jakkerde af
  3. jakkerde af
  4. jakkerden af
  5. jakkerden af
  6. jakkerden af
v.t.t.
  1. heb afgejakkerd
  2. hebt afgejakkerd
  3. heeft afgejakkerd
  4. hebben afgejakkerd
  5. hebben afgejakkerd
  6. hebben afgejakkerd
v.v.t.
  1. had afgejakkerd
  2. had afgejakkerd
  3. had afgejakkerd
  4. hadden afgejakkerd
  5. hadden afgejakkerd
  6. hadden afgejakkerd
o.t.t.t.
  1. zal afjakkeren
  2. zult afjakkeren
  3. zal afjakkeren
  4. zullen afjakkeren
  5. zullen afjakkeren
  6. zullen afjakkeren
o.v.t.t.
  1. zou afjakkeren
  2. zou afjakkeren
  3. zou afjakkeren
  4. zouden afjakkeren
  5. zouden afjakkeren
  6. zouden afjakkeren
diversen
  1. jakker af!
  2. jakkert af!
  3. afgejakkerd
  4. afjakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze