Niederländisch
Detailed Synonyms for aanpoten in Niederländisch
aanpoten:
-
aanpoten
hard werken; aanpoten; flink aanpakken-
flink aanpakken Verb (pak flink aan, pakt flink aan, pakte flink aan, pakten flink aan, flink aangepakt)
-
aanpoten
haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden-
zich spoeden Verb
-
aanpoten
Konjugationen für aanpoten:
o.t.t.
- poot aan
- poot aan
- poot aan
- poten aan
- poten aan
- poten aan
o.v.t.
- pootte aan
- pootte aan
- pootte aan
- pootten aan
- pootten aan
- pootten aan
v.t.t.
- heb aangepoot
- hebt aangepoot
- heeft aangepoot
- hebben aangepoot
- hebben aangepoot
- hebben aangepoot
v.v.t.
- had aangepoot
- had aangepoot
- had aangepoot
- hadden aangepoot
- hadden aangepoot
- hadden aangepoot
o.t.t.t.
- zal aanpoten
- zult aanpoten
- zal aanpoten
- zullen aanpoten
- zullen aanpoten
- zullen aanpoten
o.v.t.t.
- zou aanpoten
- zou aanpoten
- zou aanpoten
- zouden aanpoten
- zouden aanpoten
- zouden aanpoten
diversen
- poot aan!
- poot aan!
- aangepoot
- aanpotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze