Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. aanbouwen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for aanbouwen in Niederländisch

aanbouwen:

aanbouwen Verb (bouw aan, bouwt aan, bouwde aan, bouwden aan, aangebouwd)

  1. aanbouwen
    uitbouwen; bijbouwen; aanbouwen
    • uitbouwen Verb (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • bijbouwen Verb (bouw bij, bouwt bij, bouwde bij, bouwden bij, bijgebouwd)
    • aanbouwen Verb (bouw aan, bouwt aan, bouwde aan, bouwden aan, aangebouwd)

Konjugationen für aanbouwen:

o.t.t.
  1. bouw aan
  2. bouwt aan
  3. bouwt aan
  4. bouwen aan
  5. bouwen aan
  6. bouwen aan
o.v.t.
  1. bouwde aan
  2. bouwde aan
  3. bouwde aan
  4. bouwden aan
  5. bouwden aan
  6. bouwden aan
v.t.t.
  1. heb aangebouwd
  2. hebt aangebouwd
  3. heeft aangebouwd
  4. hebben aangebouwd
  5. hebben aangebouwd
  6. hebben aangebouwd
v.v.t.
  1. had aangebouwd
  2. had aangebouwd
  3. had aangebouwd
  4. hadden aangebouwd
  5. hadden aangebouwd
  6. hadden aangebouwd
o.t.t.t.
  1. zal aanbouwen
  2. zult aanbouwen
  3. zal aanbouwen
  4. zullen aanbouwen
  5. zullen aanbouwen
  6. zullen aanbouwen
o.v.t.t.
  1. zou aanbouwen
  2. zou aanbouwen
  3. zou aanbouwen
  4. zouden aanbouwen
  5. zouden aanbouwen
  6. zouden aanbouwen
diversen
  1. bouw aan!
  2. bouwt aan!
  3. aangebouwd
  4. aanbouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze