Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. voorspiegelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorspiegelen (Niederländisch) ins Französisch

voorspiegelen:

voorspiegelen Verb (spiegel voor, spiegelt voor, spiegelde voor, spiegelden voor, voorgespiegeld)

  1. voorspiegelen
    prétendre; faire miroiter; feindre; prétexter
    • prétendre Verb (prétends, prétend, prétendons, prétendez, )
    • feindre Verb (feins, feint, feignons, feignez, )
    • prétexter Verb (prétexte, prétextes, prétextons, prétextez, )

Konjugationen für voorspiegelen:

o.t.t.
  1. spiegel voor
  2. spiegelt voor
  3. spiegelt voor
  4. spiegelen voor
  5. spiegelen voor
  6. spiegelen voor
o.v.t.
  1. spiegelde voor
  2. spiegelde voor
  3. spiegelde voor
  4. spiegelden voor
  5. spiegelden voor
  6. spiegelden voor
v.t.t.
  1. heb voorgespiegeld
  2. hebt voorgespiegeld
  3. heeft voorgespiegeld
  4. hebben voorgespiegeld
  5. hebben voorgespiegeld
  6. hebben voorgespiegeld
v.v.t.
  1. had voorgespiegeld
  2. had voorgespiegeld
  3. had voorgespiegeld
  4. hadden voorgespiegeld
  5. hadden voorgespiegeld
  6. hadden voorgespiegeld
o.t.t.t.
  1. zal voorspiegelen
  2. zult voorspiegelen
  3. zal voorspiegelen
  4. zullen voorspiegelen
  5. zullen voorspiegelen
  6. zullen voorspiegelen
o.v.t.t.
  1. zou voorspiegelen
  2. zou voorspiegelen
  3. zou voorspiegelen
  4. zouden voorspiegelen
  5. zouden voorspiegelen
  6. zouden voorspiegelen
diversen
  1. spiegel voor!
  2. spiegelt voor!
  3. voorgespiegeld
  4. voorspiegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorspiegelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
faire miroiter voorspiegelen
feindre voorspiegelen acteren; beweren; doen alsof; dramatiseren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; pretenderen; simuleren; spelen; stellen; toneelspelen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorschuiven; voortrekken; voorwenden; zich aanstellen
prétendre voorspiegelen beweren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; pretenderen; simuleren; stellen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorschuiven; voortrekken; voorwenden
prétexter voorspiegelen beweren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; pretenderen; simuleren; stellen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorschuiven; voortrekken; voorwenden