Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. voorschotelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorschotelen (Niederländisch) ins Französisch

voorschotelen:

voorschotelen Verb (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

  1. voorschotelen
    présenter; servir; offrir; servir à table
    • présenter Verb (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • servir Verb (sers, sert, servons, servez, )
    • offrir Verb (offre, offres, offrons, offrez, )

Konjugationen für voorschotelen:

o.t.t.
  1. schotel voor
  2. schotelt voor
  3. schotelt voor
  4. schotelen voor
  5. schotelen voor
  6. schotelen voor
o.v.t.
  1. schotelde voor
  2. schotelde voor
  3. schotelde voor
  4. schotelden voor
  5. schotelden voor
  6. schotelden voor
v.t.t.
  1. heb voorgeschoteld
  2. hebt voorgeschoteld
  3. heeft voorgeschoteld
  4. hebben voorgeschoteld
  5. hebben voorgeschoteld
  6. hebben voorgeschoteld
v.v.t.
  1. had voorgeschoteld
  2. had voorgeschoteld
  3. had voorgeschoteld
  4. hadden voorgeschoteld
  5. hadden voorgeschoteld
  6. hadden voorgeschoteld
o.t.t.t.
  1. zal voorschotelen
  2. zult voorschotelen
  3. zal voorschotelen
  4. zullen voorschotelen
  5. zullen voorschotelen
  6. zullen voorschotelen
o.v.t.t.
  1. zou voorschotelen
  2. zou voorschotelen
  3. zou voorschotelen
  4. zouden voorschotelen
  5. zouden voorschotelen
  6. zouden voorschotelen
diversen
  1. schotel voor!
  2. schotelt voor!
  3. voorgeschoteld
  4. voorschotelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorschotelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
offrir voorschotelen aan tafel bedienen; aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bedienen; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; opdienen; opdissen; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorzetten
présenter voorschotelen aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorzetten
servir voorschotelen aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; distribueren; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; optreden als; ronddelen; seconderen; serveren; uitreiken; van dienst zijn; verdelen; verstrekken; voorzetten; weldoen
servir à table voorschotelen aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten

Computerübersetzung von Drittern: