Niederländisch
Detailübersetzungen für uiteenvliegen (Niederländisch) ins Französisch
uiteenvliegen:
-
uiteenvliegen (uit elkaar stuiven; uiteenstuiven; uit elkaar vliegen)
dissiper; se disperser; s'égailler; s'envoler en toutes directions-
dissiper Verb (dissipe, dissipes, dissipons, dissipez, dissipent, dissipais, dissipait, dissipions, dissipiez, dissipaient, dissipai, dissipas, dissipa, dissipâmes, dissipâtes, dissipèrent, dissiperai, dissiperas, dissipera, dissiperons, dissiperez, dissiperont)
-
se disperser Verb
-
s'égailler Verb
-
Konjugationen für uiteenvliegen:
o.t.t.
- vlieg uiteen
- vliegt uiteen
- vliegt uiteen
- vliegen uiteen
- vliegen uiteen
- vliegen uiteen
o.v.t.
- vloog uiteen
- vloog uiteen
- vloog uiteen
- vlogen uiteen
- vlogen uiteen
- vlogen uiteen
v.t.t.
- ben uiteengevlogen
- bent uiteengevlogen
- is uiteengevlogen
- zijn uiteengevlogen
- zijn uiteengevlogen
- zijn uiteengevlogen
v.v.t.
- was uiteengevlogen
- was uiteengevlogen
- was uiteengevlogen
- waren uiteengevlogen
- waren uiteengevlogen
- waren uiteengevlogen
o.t.t.t.
- zal uiteenvliegen
- zult uiteenvliegen
- zal uiteenvliegen
- zullen uiteenvliegen
- zullen uiteenvliegen
- zullen uiteenvliegen
o.v.t.t.
- zou uiteenvliegen
- zou uiteenvliegen
- zou uiteenvliegen
- zouden uiteenvliegen
- zouden uiteenvliegen
- zouden uiteenvliegen
diversen
- vlieg uiteen!
- vliegt uiteen!
- uiteengevlogen
- uiteenvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze