Niederländisch
Detailübersetzungen für uitbotten (Niederländisch) ins Französisch
uitbotten:
-
uitbotten (voortkomen uit; uitkomen; ontspringen; ontstaan uit; uitlopen; ontspruiten)
prendre sa source; naître de; germer; pousser-
prendre sa source Verb
-
naître de Verb
-
germer Verb (germe, germes, germons, germez, germent, germais, germait, germions, germiez, germaient, germai, germas, germa, germâmes, germâtes, germèrent, germerai, germeras, germera, germerons, germerez, germeront)
-
pousser Verb (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
Konjugationen für uitbotten:
o.t.t.
- bot uit
- bot uit
- bot uit
- botten uit
- botten uit
- botten uit
o.v.t.
- botte uit
- botte uit
- botte uit
- botten uit
- botten uit
- botten uit
v.t.t.
- heb uitgebot
- hebt uitgebot
- heeft uitgebot
- hebben uitgebot
- hebben uitgebot
- hebben uitgebot
v.v.t.
- had uitgebot
- had uitgebot
- had uitgebot
- hadden uitgebot
- hadden uitgebot
- hadden uitgebot
o.t.t.t.
- zal uitbotten
- zult uitbotten
- zal uitbotten
- zullen uitbotten
- zullen uitbotten
- zullen uitbotten
o.v.t.t.
- zou uitbotten
- zou uitbotten
- zou uitbotten
- zouden uitbotten
- zouden uitbotten
- zouden uitbotten
en verder
- ben uitgebot
- bent uitgebot
- is uitgebot
- zijn uitgebot
- zijn uitgebot
- zijn uitgebot
diversen
- bot uit!
- bott uit!
- uitgebot
- uitbottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze