Niederländisch
Detailübersetzungen für schoonhouden (Niederländisch) ins Französisch
schoonhouden:
-
schoonhouden (nethouden; knaphouden)
tenir propre; faire le ménage; entretenir; nettoyer-
tenir propre Verb
-
faire le ménage Verb
-
entretenir Verb (entretiens, entretient, entretenons, entretenez, entretiennent, entretenais, entretenait, entretenions, entreteniez, entretenaient, entretins, entretint, entretînmes, entretîntes, entretinrent, entretiendrai, entretiendras, entretiendra, entretiendrons, entretiendrez, entretiendront)
-
nettoyer Verb (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, nettoient, nettoyais, nettoyait, nettoyions, nettoyiez, nettoyaient, nettoyai, nettoyas, nettoya, nettoyâmes, nettoyâtes, nettoyèrent, nettoierai, nettoieras, nettoiera, nettoierons, nettoierez, nettoieront)
-
Konjugationen für schoonhouden:
o.t.t.
- houd schoon
- houdt schoon
- houdt schoon
- houden schoon
- houden schoon
- houden schoon
o.v.t.
- hield schoon
- hield schoon
- hield schoon
- hielden schoon
- hielden schoon
- hielden schoon
v.t.t.
- heb schoongehouden
- hebt schoongehouden
- heeft schoongehouden
- hebben schoongehouden
- hebben schoongehouden
- hebben schoongehouden
v.v.t.
- had schoongehouden
- had schoongehouden
- had schoongehouden
- hadden schoongehouden
- hadden schoongehouden
- hadden schoongehouden
o.t.t.t.
- zal schoonhouden
- zult schoonhouden
- zal schoonhouden
- zullen schoonhouden
- zullen schoonhouden
- zullen schoonhouden
o.v.t.t.
- zou schoonhouden
- zou schoonhouden
- zou schoonhouden
- zouden schoonhouden
- zouden schoonhouden
- zouden schoonhouden
en verder
- ben schoongehouden
- bent schoongehouden
- is schoongehouden
- zijn schoongehouden
- zijn schoongehouden
- zijn schoongehouden
diversen
- houd schoon!
- houdt schoon!
- schoongehouden
- schoonhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schoonhouden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
entretenir | knaphouden; nethouden; schoonhouden | behouden; doorgaan; doorzetten; financieel steunen; in stand houden; onderhouden; standhouden; volharden; volhouden |
faire le ménage | knaphouden; nethouden; schoonhouden | |
nettoyer | knaphouden; nethouden; schoonhouden | afboenen; afdekken; afnemen; afruimen; afschrobben; afstoffen; bergen; boenen; dweilen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; loskrijgen; losmaken; lostornen; louteren; opdweilen; opruimen; opschonen; reinigen; schoon maken; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schrobben; stoffen; tornen; uithalen; uittrekken; zuiveren |
tenir propre | knaphouden; nethouden; schoonhouden |