Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für pik (Niederländisch) ins Französisch

pik:

pik [de ~ (m)] Nomen

  1. de pik (penis; roede; piemel; lul; lid)
    le zizi; le pénis; le membre viril; la bitte; le poteau; le con

Übersetzung Matrix für pik:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bitte lid; lul; penis; piemel; pik; roede
con lid; lul; penis; piemel; pik; roede eikel; etter; etterbak; fielt; geitenbreier; hoerenjong; hond; kaffer; klootzak; kut; kuttenkop; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; loeder; lul; mispunt; naarling; nietsnut; oetlul; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rotvent; rotzak; schobbejak; schoelje; schoft; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snertvent; sodemieter; stinkerd
membre viril lid; lul; penis; piemel; pik; roede
poteau lid; lul; penis; piemel; pik; roede
pénis lid; lul; penis; piemel; pik; roede
zizi lid; lul; penis; piemel; pik; roede
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
con lullig

Verwandte Wörter für "pik":


Verwandte Definitionen für "pik":

  1. penis, lul1
    • de jongens lieten hun pik aan elkaar zien1

Wiktionary Übersetzungen für pik:

pik
noun
  1. anatomie|fr organe mâle de copulation et de miction chez les mammifères, certains oiseaux ou d’autres animaux.

Cross Translation:
FromToVia
pik pine; paf; bite; queue; vit; zob cock — slang for penis
pik teub; bite; bitte dick — colloquial: penis
pik bite; paf; pine; queue; vit; zob prick — (slang) a penis
pik mec; type Kerl — eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)
pik bite; pine; zob; paf; vit; queue Pimmel — (umgangssprachlich): männliches Glied
pik bite; queue Schwanzumgangssprachlich, derb: Penis
pik goudron Teer — braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss

pikken:

pikken Verb (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)

  1. pikken (inpikken; ontfutselen; aftroggelen; )
    piquer; piller; faucher; rafler; chiper; subtiliser
    • piquer Verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • piller Verb (pille, pilles, pillons, pillez, )
    • faucher Verb (fauche, fauches, fauchons, fauchez, )
    • rafler Verb (rafle, rafles, raflons, raflez, )
    • chiper Verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • subtiliser Verb (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
  2. pikken (stelen; verdonkeremanen; ontnemen; )
    enlever; voler; prendre; chiper; dérober; retirer; piquer; ôter; barboter; faucher; marauder; piller; rafler; subtiliser; choper; s'emparer
    • enlever Verb (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • voler Verb (vole, voles, volons, volez, )
    • prendre Verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • chiper Verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • dérober Verb (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • retirer Verb (retire, retires, retirons, retirez, )
    • piquer Verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • ôter Verb (ôte, ôtes, ôtons, ôtez, )
    • barboter Verb (barbote, barbotes, barbotons, barbotez, )
    • faucher Verb (fauche, fauches, fauchons, fauchez, )
    • marauder Verb (maraude, maraudes, maraudons, maraudez, )
    • piller Verb (pille, pilles, pillons, pillez, )
    • rafler Verb (rafle, rafles, raflons, raflez, )
    • subtiliser Verb (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
    • choper Verb (chope, chopes, chopons, chopez, )
    • s'emparer Verb
  3. pikken (wegkapen; grissen; grijpen; )
    prendre; piquer; chiper; attraper; souffler; barboter
    • prendre Verb (prends, prend, prenons, prenez, )
    • piquer Verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • chiper Verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • attraper Verb (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )
    • souffler Verb (souffle, souffles, soufflons, soufflez, )
    • barboter Verb (barbote, barbotes, barbotons, barbotez, )
  4. pikken (ontvreemden; stelen; jatten; )
    voler; piquer; dérober; chiper; subtiliser
    • voler Verb (vole, voles, volons, volez, )
    • piquer Verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • dérober Verb (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • chiper Verb (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • subtiliser Verb (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
  5. pikken (stelen; verduisteren; wegpikken; )
    voler; dérober; subtiliser
    • voler Verb (vole, voles, volons, volez, )
    • dérober Verb (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • subtiliser Verb (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )

Konjugationen für pikken:

o.t.t.
  1. pik
  2. pikt
  3. pikt
  4. pikken
  5. pikken
  6. pikken
o.v.t.
  1. pikte
  2. pikte
  3. pikte
  4. pikten
  5. pikten
  6. pikten
v.t.t.
  1. heb gepikt
  2. hebt gepikt
  3. heeft gepikt
  4. hebben gepikt
  5. hebben gepikt
  6. hebben gepikt
v.v.t.
  1. had gepikt
  2. had gepikt
  3. had gepikt
  4. hadden gepikt
  5. hadden gepikt
  6. hadden gepikt
o.t.t.t.
  1. zal pikken
  2. zult pikken
  3. zal pikken
  4. zullen pikken
  5. zullen pikken
  6. zullen pikken
o.v.t.t.
  1. zou pikken
  2. zou pikken
  3. zou pikken
  4. zouden pikken
  5. zouden pikken
  6. zouden pikken
en verder
  1. is gepikt
  2. zijn gepikt
diversen
  1. pik!
  2. pikt!
  3. gepikt
  4. pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für pikken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
attraper graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; grijpen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppakken; opvangen; pakken; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden
barboter achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken pootjebaden
chiper achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; afsnoepen; snoepen
choper achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; betrappen; snappen
dérober achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven; beroven van; depriveren; gappen; ontnemen; ontraadselen; ontrafelen; ontstelen; ontwarren; roven; snaaien; stelen; te kort doen; uitkleden; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; van kleding ontdoen; weggraaien; wegpikken
enlever achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanwrijven; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; depriveren; erafhalen; eruit nemen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kidnappen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; nadragen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ophalen; plukken; ruimen; schaken; te kort doen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; voor de voeten gooien; weghalen; wegnemen; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
faucher achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; maaien; neervlijen
marauder achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
piller achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; beroven; leegplunderen; leegroven; leegstelen; plunderen; roven; uitplunderen; uitschudden
piquer achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanbijten; aanvreten; afbedelen; betrappen; dichtbijten; ergeren; gappen; happen; irriteren; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; prikkelen; prikken; raspen; savoureren; schaven; schuren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; vervelen; weggraaien; wegpikken
prendre achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; grijpen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; rekruteren; schiften; selecteren; selectie toepassen; starten; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegnemen; werven; zich bedienen; ziften
rafler achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen
retirer achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanwrijven; afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; bedaren; bedwingen; beheersen; beroven van; beschuldigen; beteugelen; blameren; depriveren; herroepen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; in bedwang houden; intomen; intrekken; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; matigen; nadragen; nietig verklaren; ontnemen; te kort doen; terugkomen op; terugroepen; uithalen; voor de voeten gooien; zijn woorden terugnemen
s'emparer achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
souffler graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; fluiten; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; pijpen; puffen; smiespelen; smoezen; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen
subtiliser achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen; beroven van; depriveren; ontnemen; smokkelen; te kort doen
voler achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven; beroven van; bestelen; depriveren; fladderen; gappen; hangen; ladelichten; leegplunderen; navigeren; ontnemen; ontstelen; per vliegtuig reizen; plunderen; roven; snaaien; stelen; stuiven; te kort doen; uitplunderen; vliegen; vliegtuig besturen; wapperen; weggraaien; wegpikken; zweven
ôter achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken eruit nemen; nemen uit; ontkleden; uitdoen; uitkleden; uitlichten; uitnemen; uittrekken

Verwandte Wörter für "pikken":


Wiktionary Übersetzungen für pikken:

pikken
verb
  1. iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen
  2. (met de snavel) prikken
pikken
verb
  1. voler, faucher
  2. Traductions à trier suivant le sens
  3. supporter.

Computerübersetzung von Drittern: