Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opstap:
  2. opstappen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opstap (Niederländisch) ins Französisch

opstap:

opstap [de ~ (m)] Nomen

  1. de opstap
    la marche; le marchepied

Übersetzung Matrix für opstap:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
marche opstap beloop; doorreis; doortocht; in volle vaart; mate van beweeglijkheid van het lichaam; motoriek; opmars; opstapje; sport; traptrede; trede; trede van een ladder; tree; vaart; voortbeweging; voortgang; wandelsport
marchepied opstap trap; trapje; trapladder; trapleer; treeplank

Verwandte Wörter für "opstap":


Wiktionary Übersetzungen für opstap:

opstap
noun
  1. ensemble de pas réalisés pour se déplacer.

opstappen:

opstappen Verb (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)

  1. opstappen (weggaan; gaan; vertrekken; heengaan; opbreken)
    partir; abandonner; quitter; délier; détacher; décomposer; défaire; dissoudre; subdiviser; s'en aller
    • partir Verb (pars, part, partons, partez, )
    • abandonner Verb (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • quitter Verb (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • délier Verb (délie, délies, délions, déliez, )
    • détacher Verb (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • décomposer Verb (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, )
    • défaire Verb (défais, défait, défaisons, défaites, )
    • dissoudre Verb (dissous, dissout, dissolvons, dissolvez, )
    • subdiviser Verb (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )
    • s'en aller Verb
  2. opstappen (vertrekken; weggaan; verwijderen; )
    partir; quitter; s'envoler; s'en aller
    • partir Verb (pars, part, partons, partez, )
    • quitter Verb (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • s'envoler Verb
    • s'en aller Verb

Konjugationen für opstappen:

o.t.t.
  1. stap op
  2. stapt op
  3. stapt op
  4. stappen op
  5. stappen op
  6. stappen op
o.v.t.
  1. stapte op
  2. stapte op
  3. stapte op
  4. stapten op
  5. stapten op
  6. stapten op
v.t.t.
  1. ben opgestapt
  2. bent opgestapt
  3. is opgestapt
  4. zijn opgestapt
  5. zijn opgestapt
  6. zijn opgestapt
v.v.t.
  1. was opgestapt
  2. was opgestapt
  3. was opgestapt
  4. waren opgestapt
  5. waren opgestapt
  6. waren opgestapt
o.t.t.t.
  1. zal opstappen
  2. zult opstappen
  3. zal opstappen
  4. zullen opstappen
  5. zullen opstappen
  6. zullen opstappen
o.v.t.t.
  1. zou opstappen
  2. zou opstappen
  3. zou opstappen
  4. zouden opstappen
  5. zouden opstappen
  6. zouden opstappen
diversen
  1. stap op!
  2. stapt op!
  3. opgestapt
  4. opstappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opstappen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abandonner gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbestellen; afbreken; afgelasten; afhaken; afstand doen; afvallen; afzeggen; afzien; afzien van; annuleren; bedanken; danken; de brui geven aan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; intrekken; nietig verklaren; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; vertrekken; verwijderen
dissoudre gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteen doen gaan; uiteenvallen; wegsmelten
décomposer gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; bederven; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; rotten; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
défaire gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; desintegreren; detacheren; eruitstappen; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; openschroeven; opgeven; ophouden; scheiden; slopen; stoppen; tornen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; uithalen; uittrekken
délier gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afgespen
détacher gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; openbreken; opgeven; ophouden; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden
partir afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; bezwijken; doodgaan; een begin nemen; gaan; heengaan; inslapen; lopend weggaan; omkomen; overlijden; sneuvelen; starten; sterven; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; vallen; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvallen; wegvaren; zich begeven
quitter afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsluiten; aftreden; heengaan; in de steek laten; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
s'en aller afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; heengaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtrekken; uittreden; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
s'envoler afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; groeien; groot worden; omhoogkomen; omvliegen; opgroeien; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaaien; opwaarts vliegen; uitvliegen; verwaaien; wapperen; wegstuiven; wegvliegen; wegwaaien
subdiviser gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan delen; onderverdelen; opbreken; opdelen; opsplitsen; splitsen; zuur opbreken

Verwandte Wörter für "opstappen":


Wiktionary Übersetzungen für opstappen:

opstappen
verb
  1. (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Cross Translation:
FromToVia
opstappen embarquer board — to step or climb