Niederländisch
Detailübersetzungen für opslokken (Niederländisch) ins Französisch
opslokken:
-
opslokken (binnenkrijgen; zwelgen)
absorber; engloutir; se gaver; se goinfrer; se goberger; s'empiffrer-
absorber Verb (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, absorbent, absorbais, absorbait, absorbions, absorbiez, absorbaient, absorbai, absorbas, absorba, absorbâmes, absorbâtes, absorbèrent, absorberai, absorberas, absorbera, absorberons, absorberez, absorberont)
-
engloutir Verb (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, engloutissent, engloutissais, engloutissait, engloutissions, engloutissiez, engloutissaient, engloutîmes, engloutîtes, engloutirent, engloutirai, engloutiras, engloutira, engloutirons, engloutirez, engloutiront)
-
se gaver Verb
-
se goinfrer Verb
-
se goberger Verb
-
s'empiffrer Verb
-
Konjugationen für opslokken:
o.t.t.
- slok op
- slokt op
- slokt op
- slokken op
- slokken op
- slokken op
o.v.t.
- slokte op
- slokte op
- slokte op
- slokten op
- slokten op
- slokten op
v.t.t.
- heb opgeslokt
- hebt opgeslokt
- heeft opgeslokt
- hebben opgeslokt
- hebben opgeslokt
- hebben opgeslokt
v.v.t.
- had opgeslokt
- had opgeslokt
- had opgeslokt
- hadden opgeslokt
- hadden opgeslokt
- hadden opgeslokt
o.t.t.t.
- zal opslokken
- zult opslokken
- zal opslokken
- zullen opslokken
- zullen opslokken
- zullen opslokken
o.v.t.t.
- zou opslokken
- zou opslokken
- zou opslokken
- zouden opslokken
- zouden opslokken
- zouden opslokken
en verder
- is opgslokt
- zijn opgeslokt
diversen
- slok op!
- slokt op!
- opgeslokt
- opslokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opslokken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
absorber | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | absorberen; doorslikken; in zich opnemen; inzuigen; lurken; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen; slikken; slurpen; zuigen |
engloutir | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | bikken; binnenproppen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inproppen; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen |
s'empiffrer | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen |
se gaver | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen |
se goberger | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen |
se goinfrer | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen |