Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für opgevuld (Niederländisch) ins Französisch
opgevuld:
-
opgevuld (volgestopt)
Übersetzung Matrix für opgevuld:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
comble | culminatie; dakbint; dakspant; dakstoel; hoogtepunt; piek; spant; summum; top; toppunt; zenit | |
farci | opvulsel; vulling; vulsel; vulstof | |
fourré | kreupelbos; kreupelhout | |
plein | volheid | |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bourré | opgevuld; volgestopt | afgeladen; beschonken; bezopen; bomvol; dronken; gevuld; knalvol; ladderzat; laveloos; overvol; propvol; smoordronken; stampvol; stomdroken; stomdronken; straalbezopen; tjokvol; toeter; vol; volgepropt; zat |
comble | opgevuld; volgestopt | boordevol; gevuld; knalvol; opgepropt; overvol; propvol; stampvol; tjokvol; vol; volop |
farci | opgevuld; volgestopt | volgepropt |
fourré | opgevuld; volgestopt | gevuld; vol |
plein | opgevuld; volgestopt | gevuld; klankrijk; massief; niet hol; sonoor; vol |
rembourré | opgevuld; volgestopt | gevuld; vol |
rempli | opgevuld; volgestopt | bijgevuld; gevuld; vol; volgegooid |
opvullen:
-
opvullen (farceren; vullen)
remplir; farcir; bourrer; charger; gonfler-
remplir Verb (remplis, remplit, remplissons, remplissez, remplissent, remplissais, remplissait, remplissions, remplissiez, remplissaient, remplîmes, remplîtes, remplirent, remplirai, rempliras, remplira, remplirons, remplirez, rempliront)
-
farcir Verb (farcis, farcit, farcissons, farcissez, farcissent, farcissais, farcissait, farcissions, farcissiez, farcissaient, farcîmes, farcîtes, farcirent, farcirai, farciras, farcira, farcirons, farcirez, farciront)
-
bourrer Verb (bourre, bourres, bourrons, bourrez, bourrent, bourrais, bourrait, bourrions, bourriez, bourraient, bourrai, bourras, bourra, bourrâmes, bourrâtes, bourrèrent, bourrerai, bourreras, bourrera, bourrerons, bourrerez, bourreront)
-
charger Verb (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)
-
gonfler Verb (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, gonflent, gonflais, gonflait, gonflions, gonfliez, gonflaient, gonflai, gonflas, gonfla, gonflâmes, gonflâtes, gonflèrent, gonflerai, gonfleras, gonflera, gonflerons, gonflerez, gonfleront)
-
-
opvullen (vullen)
Konjugationen für opvullen:
o.t.t.
- vul op
- vult op
- vult op
- vullen op
- vullen op
- vullen op
o.v.t.
- vulde op
- vulde op
- vulde op
- vulden op
- vulden op
- vulden op
v.t.t.
- heb opgevuld
- hebt opgevuld
- heeft opgevuld
- hebben opgevuld
- hebben opgevuld
- hebben opgevuld
v.v.t.
- had opgevuld
- had opgevuld
- had opgevuld
- hadden opgevuld
- hadden opgevuld
- hadden opgevuld
o.t.t.t.
- zal opvullen
- zult opvullen
- zal opvullen
- zullen opvullen
- zullen opvullen
- zullen opvullen
o.v.t.t.
- zou opvullen
- zou opvullen
- zou opvullen
- zouden opvullen
- zouden opvullen
- zouden opvullen
en verder
- is opgevuld
- zijn opgevuld
diversen
- vul op!
- vult op!
- opgevuld
- opvullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze