Niederländisch
Detailübersetzungen für kapottrekken (Niederländisch) ins Französisch
kapottrekken:
-
kapottrekken (stuktrekken)
déchirer; lacérer-
déchirer Verb (déchire, déchires, déchirons, déchirez, déchirent, déchirais, déchirait, déchirions, déchiriez, déchiraient, déchirai, déchiras, déchira, déchirâmes, déchirâtes, déchirèrent, déchirerai, déchireras, déchirera, déchirerons, déchirerez, déchireront)
-
lacérer Verb (lacère, lacères, lacérons, lacérez, lacèrent, lacérais, lacérait, lacérions, lacériez, lacéraient, lacérai, lacéras, lacéra, lacérâmes, lacérâtes, lacérèrent, lacérerai, lacéreras, lacérera, lacérerons, lacérerez, lacéreront)
-
Konjugationen für kapottrekken:
o.t.t.
- trek kapot
- trekt kapot
- trekt kapot
- trekken kapot
- trekken kapot
- trekken kapot
o.v.t.
- trok kapot
- trok kapot
- trok kapot
- trokken kapot
- trokken kapot
- trokken kapot
v.t.t.
- heb kapot getrokken
- hebt kapot getrokken
- heeft kapot getrokken
- hebben kapot getrokken
- hebben kapot getrokken
- hebben kapot getrokken
v.v.t.
- had kapot getrokken
- had kapot getrokken
- had kapot getrokken
- hadden kapot getrokken
- hadden kapot getrokken
- hadden kapot getrokken
o.t.t.t.
- zal kapottrekken
- zult kapottrekken
- zal kapottrekken
- zullen kapottrekken
- zullen kapottrekken
- zullen kapottrekken
o.v.t.t.
- zou kapottrekken
- zou kapottrekken
- zou kapottrekken
- zouden kapottrekken
- zouden kapottrekken
- zouden kapottrekken
en verder
- ben kapot getrokken
- bent kapot getrokken
- is kapot getrokken
- zijn kapot getrokken
- zijn kapot getrokken
- zijn kapot getrokken
diversen
- trek kapot!
- trekt kapot!
- kapot getrokken
- kapottrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kapottrekken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
déchirer | kapottrekken; stuktrekken | aan flarden scheuren; afbreken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; inscheuren; kapot scheuren; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; openrijten; openscheuren; rijten; scheuren; slopen; stuk scheuren; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren |
lacérer | kapottrekken; stuktrekken | aan flarden scheuren; kapot scheuren; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren |