Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. betogen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für betogen (Niederländisch) ins Französisch

betogen:

betogen Verb (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)

  1. betogen (demonstreren)
    démontrer; avancer; argumenter
    • démontrer Verb (démontre, démontres, démontrons, démontrez, )
    • avancer Verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • argumenter Verb (argumente, argumentes, argumentons, argumentez, )

Konjugationen für betogen:

o.t.t.
  1. betoog
  2. betoogt
  3. betoogt
  4. betogen
  5. betogen
  6. betogen
o.v.t.
  1. betoogde
  2. betoogde
  3. betoogde
  4. betoogden
  5. betoogden
  6. betoogden
v.t.t.
  1. heb betoogd
  2. hebt betoogd
  3. heeft betoogd
  4. hebben betoogd
  5. hebben betoogd
  6. hebben betoogd
v.v.t.
  1. had betoogd
  2. had betoogd
  3. had betoogd
  4. hadden betoogd
  5. hadden betoogd
  6. hadden betoogd
o.t.t.t.
  1. zal betogen
  2. zult betogen
  3. zal betogen
  4. zullen betogen
  5. zullen betogen
  6. zullen betogen
o.v.t.t.
  1. zou betogen
  2. zou betogen
  3. zou betogen
  4. zouden betogen
  5. zouden betogen
  6. zouden betogen
diversen
  1. betoog!
  2. betoogt!
  3. betoogd
  4. betogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für betogen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avancer oprukken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
argumenter betogen; demonstreren argumenteren; beredeneren; beweren; debatteren; discussiëren; disputeren; kiften; kijven; krakelen; pretenderen; redeneren; redetwisten; ruzie maken; ruziën; stellen; twisten; verklaren; voorgeven
avancer betogen; demonstreren aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; bevorderd worden; beweren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
démontrer betogen; demonstreren aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; getuigen van; laten blijken; laten zien; staven; veraanschouwelijken