Niederländisch

Detailübersetzungen für zwenken (Niederländisch) ins Französisch

zwenken:

zwenken Verb (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)

  1. zwenken (draaien; wenden)
    tourner; virer; détourner
    • tourner Verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • virer Verb (vire, vires, virons, virez, )
    • détourner Verb (détourne, détournes, détournons, détournez, )
  2. zwenken (slingeren; zwaaien; heen en weer zwaaien)
    agiter; virer; secouer; tourner; sursauter; balancer; vaciller; tituber; tressauter; bercer; osciller; chanceler; fluctuer; cahoter; se balancer; brimbaler; se déporter
    • agiter Verb (agite, agites, agitons, agitez, )
    • virer Verb (vire, vires, virons, virez, )
    • secouer Verb (secoue, secoues, secouons, secouez, )
    • tourner Verb (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • sursauter Verb (sursaute, sursautes, sursautons, sursautez, )
    • balancer Verb (balance, balances, balançons, balancez, )
    • vaciller Verb (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, )
    • tituber Verb (titube, titubes, titubons, titubez, )
    • tressauter Verb (tressaute, tressautes, tressautons, tressautez, )
    • bercer Verb (berce, berces, berçons, bercez, )
    • osciller Verb (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • chanceler Verb (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, )
    • fluctuer Verb (fluctue, fluctues, fluctuons, fluctuez, )
    • cahoter Verb (cahote, cahotes, cahotons, cahotez, )
    • brimbaler Verb
  3. zwenken (afzwenken)
    faire volte-face; obliquer; s'écarter brusquement
    • obliquer Verb (oblique, obliques, obliquons, obliquez, )
  4. zwenken (opzij gaan; uitwijken)

Konjugationen für zwenken:

o.t.t.
  1. zwenk
  2. zwenkt
  3. zwenkt
  4. zwenken
  5. zwenken
  6. zwenken
o.v.t.
  1. zwenkte
  2. zwenkte
  3. zwenkte
  4. zwenkten
  5. zwenkten
  6. zwenkten
v.t.t.
  1. heb gezwenkt
  2. hebt gezwenkt
  3. heeft gezwenkt
  4. hebben gezwenkt
  5. hebben gezwenkt
  6. hebben gezwenkt
v.v.t.
  1. had gezwenkt
  2. had gezwenkt
  3. had gezwenkt
  4. hadden gezwenkt
  5. hadden gezwenkt
  6. hadden gezwenkt
o.t.t.t.
  1. zal zwenken
  2. zult zwenken
  3. zal zwenken
  4. zullen zwenken
  5. zullen zwenken
  6. zullen zwenken
o.v.t.t.
  1. zou zwenken
  2. zou zwenken
  3. zou zwenken
  4. zouden zwenken
  5. zouden zwenken
  6. zouden zwenken
diversen
  1. zwenk!
  2. zwenkt!
  3. gezwenkt
  4. zwenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwenken [het ~] Nomen

  1. het zwenken (draaien)
    la conversions; la rotation

Übersetzung Matrix für zwenken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
conversions draaien; zwenken inwisselingen; omwisselingen; verwisselingen; zwenkingen
rotation draaien; zwenken buiging; carrière; draai; draaien; draaiing; loopbaan; omdraaiing; omwenteling; rotatie; wending; wenteling; zwenkingen
sursauter opschrikken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agiter heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken aan de zwerf zijn; afranselen; agiteren; beroeren; beven; heen en weer bewegen; iemand toetakelen; in beroering brengen; omroeren; op en neer bewegen; oppoken; opstoken; roeren; rondzwerven; schudden; trillen; wriggelen; wrikken; zwerven
balancer heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken aan de zwerf zijn; aarzelen; balanceren; deinen; golven; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; schommelen; slingeren; twijfelen; uitbalanceren; wankelen; weifelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwerven; zwiepen
bercer heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen
brimbaler heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
cahoter heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
chanceler heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken deinen; golven; schommelen; waggelen; wankelen; wiegelen; wiegen
détourner draaien; wenden; zwenken afkeren; afschepen; afwenden; afwentelen; afweren; afwimpelen; keren; omkeren; omleiden; pareren; teruggaan; wegsturen; weren
faire volte-face afzwenken; zwenken
fluctuer heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken fluctueren; variëren
obliquer afzwenken; zwenken
osciller heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken bengelen; deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; wriggelen; wrikken
s'écarter opzij gaan; uitwijken; zwenken uitwijken voor iets; zich verwijderen
s'écarter brusquement afzwenken; zwenken
se balancer heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken bengelen; deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
se déporter heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
secouer heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken afkloppen; afschudden; beven; deinen; golven; heen en weer bewegen; omschudden; opschudden; schommelen; schudden; trillen; wiegen; wriggelen; wrikken; zich ontdoen van
sursauter heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken opschrikken; opveren
tituber heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken deinen; fluctueren; golven; schommelen; variëren; waggelen; wiegen
tourner draaien; heen en weer zwaaien; slingeren; wenden; zwaaien; zwenken aaneenrijgen; draaien; duizelen; iets omdraaien; in de war maken; inkleden; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; omroeren; omwenden; omzwaaien; ontsluiten; opendraaien; openen; rijgen; roeren; rollen; ronddraaien; rondtollen; rondwentelen; roteren; teruggaan; tollen; wegdraaien; wenden; wentelen
tressauter heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken opveren
vaciller heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken deinen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; golven; schommelen; variëren; vlammen; wankelen; wiegelen; wiegen
virer draaien; heen en weer zwaaien; slingeren; wenden; zwaaien; zwenken deponeren; draaien; geld overmaken; gijpen; gireren; keren; omslaan van het zeil voor de wind; overboeken; overschrijven; overzenden; per postgiro betalen; storten; wenden

Wiktionary Übersetzungen für zwenken:

zwenken
Cross Translation:
FromToVia
zwenken flotter wave — to move back and forth repeatedly