Niederländisch
Detailübersetzungen für Wenen (Niederländisch) ins Französisch
wenen:
-
wenen (huilen; janken)
pleurer; répandre des larmes; larmoyer; verser des pleurs; gémir; pleurnicher-
pleurer Verb (pleure, pleures, pleurons, pleurez, pleurent, pleurais, pleurait, pleurions, pleuriez, pleuraient, pleurai, pleuras, pleura, pleurâmes, pleurâtes, pleurèrent, pleurerai, pleureras, pleurera, pleurerons, pleurerez, pleureront)
-
répandre des larmes Verb
-
larmoyer Verb (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, larmoient, larmoyais, larmoyait, larmoyions, larmoyiez, larmoyaient, larmoyai, larmoyas, larmoya, larmoyâmes, larmoyâtes, larmoyèrent, larmoierai, larmoieras, larmoiera, larmoierons, larmoierez, larmoieront)
-
verser des pleurs Verb
-
gémir Verb (gémis, gémit, gémissons, gémissez, gémissent, gémissais, gémissait, gémissions, gémissiez, gémissaient, gémîmes, gémîtes, gémirent, gémirai, gémiras, gémira, gémirons, gémirez, gémiront)
-
pleurnicher Verb (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, pleurnichent, pleurnichais, pleurnichait, pleurnichions, pleurnichiez, pleurnichaient, pleurnichai, pleurnichas, pleurnicha, pleurnichâmes, pleurnichâtes, pleurnichèrent, pleurnicherai, pleurnicheras, pleurnichera, pleurnicherons, pleurnicherez, pleurnicheront)
-
Konjugationen für wenen:
o.t.t.
- ween
- weent
- weent
- wenen
- wenen
- wenen
o.v.t.
- weende
- weende
- weende
- weenden
- weenden
- weenden
v.t.t.
- heb geweend
- hebt geweend
- heeft geweend
- hebben geweend
- hebben geweend
- hebben geweend
v.v.t.
- had geweend
- had geweend
- had geweend
- hadden geweend
- hadden geweend
- hadden geweend
o.t.t.t.
- zal wenen
- zult wenen
- zal wenen
- zullen wenen
- zullen wenen
- zullen wenen
o.v.t.t.
- zou wenen
- zou wenen
- zou wenen
- zouden wenen
- zouden wenen
- zouden wenen
diversen
- ween!
- weent!
- geweend
- wenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gémir | huilen; janken; wenen | emmeren; huilen; jammeren; jeremiëren; kermen; klagen; kreunen; misnoegen uiten; over iets mopperen; schreien; steunen; verzuchten; weeklagen; zucht slaken; zuchten |
larmoyer | huilen; janken; wenen | emmeren; grienen; huilen; janken; schreien; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden |
pleurer | huilen; janken; wenen | bedroefd zijn; bewenen; brullen; huilen; janken; krijsen; schreien; snikken; tranen; tranen afscheiden; treuren; verdriet hebben |
pleurnicher | huilen; janken; wenen | brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; grienen; huilen; janken; jengelen; krijsen; schreien; sniffelen; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden |
répandre des larmes | huilen; janken; wenen | |
verser des pleurs | huilen; janken; wenen |