Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- uitvissen:
-
Wiktionary:
- uitvissen → examiner, explorer, fouiller, rechercher
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitvissen (Niederländisch) ins Französisch
uitvissen:
-
uitvissen (opsnuffelen)
dénicher; découvrir; tirer au clair; chercher à découvrir-
dénicher Verb (déniche, déniches, dénichons, dénichez, dénichent, dénichais, dénichait, dénichions, dénichiez, dénichaient, dénichai, dénichas, dénicha, dénichâmes, dénichâtes, dénichèrent, dénicherai, dénicheras, dénichera, dénicherons, dénicherez, dénicheront)
-
découvrir Verb (découvre, découvres, découvrons, découvrez, découvrent, découvrais, découvrait, découvrions, découvriez, découvraient, découvris, découvrit, découvrîmes, découvrîtes, découvrirent, découvrirai, découvriras, découvrira, découvrirons, découvrirez, découvriront)
-
tirer au clair Verb
-
chercher à découvrir Verb
-
Konjugationen für uitvissen:
o.t.t.
- vis uit
- vist uit
- vist uit
- vissen uit
- vissen uit
- vissen uit
o.v.t.
- viste uit
- viste uit
- viste uit
- visten uit
- visten uit
- visten uit
v.t.t.
- heb uitgevist
- hebt uitgevist
- heeft uitgevist
- hebben uitgevist
- hebben uitgevist
- hebben uitgevist
v.v.t.
- had uitgevist
- had uitgevist
- had uitgevist
- hadden uitgevist
- hadden uitgevist
- hadden uitgevist
o.t.t.t.
- zal uitvissen
- zult uitvissen
- zal uitvissen
- zullen uitvissen
- zullen uitvissen
- zullen uitvissen
o.v.t.t.
- zou uitvissen
- zou uitvissen
- zou uitvissen
- zouden uitvissen
- zouden uitvissen
- zouden uitvissen
en verder
- ben uitgevist
- bent uitgevist
- is uitgevist
- zijn uitgevist
- zijn uitgevist
- zijn uitgevist
diversen
- vis uit!
- vist uit!
- uitgevist
- uitvissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitvissen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
chercher à découvrir | opsnuffelen; uitvissen | |
découvrir | opsnuffelen; uitvissen | achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwaren; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; vinden |
dénicher | opsnuffelen; uitvissen | opduikelen; opscharrelen; opsnorren |
tirer au clair | opsnuffelen; uitvissen | begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren; toelichten; uitleggen; verklaren |