Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- uitbetalen:
-
Wiktionary:
- uitbetalen → payer
- uitbetalen → débourser, appointer, payer pour, rémunérer, rétribuer, dédommager
Niederländisch
Detailübersetzungen für uitbetalen (Niederländisch) ins Französisch
uitbetalen:
-
uitbetalen
Konjugationen für uitbetalen:
o.t.t.
- betaal uit
- betaalt uit
- betaalt uit
- betalen uit
- betalen uit
- betalen uit
o.v.t.
- betaalde uit
- betaalde uit
- betaalde uit
- betaalden uit
- betaalden uit
- betaalden uit
v.t.t.
- heb uitbetaald
- hebt uitbetaald
- heeft uitbetaald
- hebben uitbetaald
- hebben uitbetaald
- hebben uitbetaald
v.v.t.
- had uitbetaald
- had uitbetaald
- had uitbetaald
- hadden uitbetaald
- hadden uitbetaald
- hadden uitbetaald
o.t.t.t.
- zal uitbetalen
- zult uitbetalen
- zal uitbetalen
- zullen uitbetalen
- zullen uitbetalen
- zullen uitbetalen
o.v.t.t.
- zou uitbetalen
- zou uitbetalen
- zou uitbetalen
- zouden uitbetalen
- zouden uitbetalen
- zouden uitbetalen
en verder
- ben uitbetaald
- bent uitbetaald
- is uitbetaald
- zijn uitbetaald
- zijn uitbetaald
- zijn uitbetaald
diversen
- betaal uit!
- betaalt uit!
- uitbetaald
- uitbetalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für uitbetalen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
payer | uitbetalen | aanzuiveren; afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; doorbetalen; genoegdoen; honoreren; lonen; nabetalen; rekening betalen; salariëren; vereffenen; verrekenen; voldoen |
Wiktionary Übersetzungen für uitbetalen:
uitbetalen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitbetalen | → débourser | ↔ disburse — to pay out |
• uitbetalen | → appointer; payer pour; rémunérer; rétribuer; dédommager | ↔ entlohnen — (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen |