Niederländisch
Detailübersetzungen für onschuldig verklaren (Niederländisch) ins Französisch
onschuldig verklaren:
onschuldig verklaren Verb (verklaar onschuldig, verklaart onschuldig, verklaarde onschuldig, verklaarden onschuldig, onschuldig verklaard)
-
onschuldig verklaren (vrijspreken; dechargeren; zuiveren; vrijpleiten)
acquitter; décharger; laver; innocenter; déclarer innocent; blanchir; disculper-
acquitter Verb (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, acquittent, acquittais, acquittait, acquittions, acquittiez, acquittaient, acquittai, acquittas, acquitta, acquittâmes, acquittâtes, acquittèrent, acquitterai, acquitteras, acquittera, acquitterons, acquitterez, acquitteront)
-
décharger Verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, déchargent, déchargais, déchargait, déchargions, déchargiez, déchargaient, déchargai, déchargas, décharga, déchargâmes, déchargâtes, déchargèrent, déchargerai, déchargeras, déchargera, déchargerons, déchargerez, déchargeront)
-
laver Verb (lave, laves, lavons, lavez, lavent, lavais, lavait, lavions, laviez, lavaient, lavai, lavas, lava, lavâmes, lavâtes, lavèrent, laverai, laveras, lavera, laverons, laverez, laveront)
-
innocenter Verb
-
déclarer innocent Verb
-
blanchir Verb (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, blanchissent, blanchissais, blanchissait, blanchissions, blanchissiez, blanchissaient, blanchîmes, blanchîtes, blanchirent, blanchirai, blanchiras, blanchira, blanchirons, blanchirez, blanchiront)
-
disculper Verb (disculpe, disculpes, disculpons, disculpez, disculpent, disculpais, disculpait, disculpions, disculpiez, disculpaient, disculpai, disculpas, disculpa, disculpâmes, disculpâtes, disculpèrent, disculperai, disculperas, disculpera, disculperons, disculperez, disculperont)
-
Konjugationen für onschuldig verklaren:
o.t.t.
- verklaar onschuldig
- verklaart onschuldig
- verklaart onschuldig
- verklaren onschuldig
- verklaren onschuldig
- verklaren onschuldig
o.v.t.
- verklaarde onschuldig
- verklaarde onschuldig
- verklaarde onschuldig
- verklaarden onschuldig
- verklaarden onschuldig
- verklaarden onschuldig
v.t.t.
- heb onschuldig verklaard
- hebt onschuldig verklaard
- heeft onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
v.v.t.
- had onschuldig verklaard
- had onschuldig verklaard
- had onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
o.t.t.t.
- zal onschuldig verklaren
- zult onschuldig verklaren
- zal onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
o.v.t.t.
- zou onschuldig verklaren
- zou onschuldig verklaren
- zou onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
en verder
- ben onschuldig verklaard
- bent onschuldig verklaard
- is onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
diversen
- verklaar onschuldig!
- verklaart onschuldig!
- onschuldig verklaard
- onschuldig verklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze