Niederländisch
Detailübersetzungen für aanranden (Niederländisch) ins Französisch
aanranden:
-
aanranden (verkrachten)
-
aanranden (vrouw aanranden)
agresser une femme; attaquer; agresser-
agresser une femme Verb
-
attaquer Verb (attaque, attaques, attaquons, attaquez, attaquent, attaquais, attaquait, attaquions, attaquiez, attaquaient, attaquai, attaquas, attaqua, attaquâmes, attaquâtes, attaquèrent, attaquerai, attaqueras, attaquera, attaquerons, attaquerez, attaqueront)
-
agresser Verb (agresse, agresses, agressons, agressez, agressent, agressais, agressait, agressions, agressiez, agressaient, agressai, agressas, agressa, agressâmes, agressâtes, agressèrent, agresserai, agresseras, agressera, agresserons, agresserez, agresseront)
-
Konjugationen für aanranden:
o.t.t.
- rand aan
- randt aan
- randt aan
- randen aan
- randen aan
- randen aan
o.v.t.
- randde aan
- randde aan
- randde aan
- randden aan
- randden aan
- randden aan
v.t.t.
- heb aangerand
- hebt aangerand
- heeft aangerand
- hebben aangerand
- hebben aangerand
- hebben aangerand
v.v.t.
- had aangerand
- had aangerand
- had aangerand
- hadden aangerand
- hadden aangerand
- hadden aangerand
o.t.t.t.
- zal aanranden
- zult aanranden
- zal aanranden
- zullen aanranden
- zullen aanranden
- zullen aanranden
o.v.t.t.
- zou aanranden
- zou aanranden
- zou aanranden
- zouden aanranden
- zouden aanranden
- zouden aanranden
diversen
- rand aan!
- randt aan!
- aangerand
- aanrandende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanranden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
agression | aanranden | aanranding; agressie; verdragsschending |
viol | aanranden | aanranding; verkrachting |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
agresser | aanranden; vrouw aanranden | aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; onteren; ontwijden; overvallen |
agresser une femme | aanranden; vrouw aanranden | |
attaquer | aanranden; vrouw aanranden | aanpakken; aanvallen; aanvechten; attaqueren; belegeren; bestormen; bestrijden; betwisten; grijpen; onderhanden nemen; onteren; ontwijden; overvallen; toeslaan |
violer | aanranden; verkrachten | handelen in strijd met; onteren; ontheiligen; ontwijden; schenden |