Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für zweem (Niederländisch) ins Spanisch
zweem:
Übersetzung Matrix für zweem:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
asomo | flinter; floers; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem | sprankeltje; vleug; vonkje |
gota | flinter; floers; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem | drop; druppel; jicht; kledder; klodder; kwak; lik; scheutje |
pedacito | klein beetje; zweem; zweempje | brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje |
pizca | greintje; zweem | snuifje; zier |
porquito | klein beetje; zweem; zweempje | |
sombra | flinter; floers; klein beetje; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem; zweempje | donkere tint; gedaante; lommer; schaduw; schaduwbeeld; schaduwzijde; schim; silhouet |
trocito | klein beetje; zweem; zweempje | brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; kleine brok; partje; snippertje; stukje |
Verwandte Wörter für "zweem":
zwemen:
-
zwemen (toeneigen; tenderen naar)
Konjugationen für zwemen:
o.t.t.
- zweem
- zweemt
- zweemt
- zwemen
- zwemen
- zwemen
o.v.t.
- zweemde
- zweemde
- zweemde
- zweemden
- zweemden
- zweemden
v.t.t.
- heb gezweemd
- hebt gezweemd
- heeft gezweemd
- hebben gezweemd
- hebben gezweemd
- hebben gezweemd
v.v.t.
- had gezweemd
- had gezweemd
- had gezweemd
- hadden gezweemd
- hadden gezweemd
- hadden gezweemd
o.t.t.t.
- zal zwemen
- zult zwemen
- zal zwemen
- zullen zwemen
- zullen zwemen
- zullen zwemen
o.v.t.t.
- zou zwemen
- zou zwemen
- zou zwemen
- zouden zwemen
- zouden zwemen
- zouden zwemen
diversen
- zweem!
- zweemt!
- gezweemd
- zwemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zwemen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
asomos | wazen; zwemen | |
nieblas | wazen; zwemen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
rayar en | tenderen naar; toeneigen; zwemen | |
tender hacia | tenderen naar; toeneigen; zwemen | neigen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar |
tirar a | tenderen naar; toeneigen; zwemen | neerschieten; schieten op |