Niederländisch
Detailübersetzungen für voorbijkomen (Niederländisch) ins Spanisch
voorbijkomen:
-
voorbijkomen (op visite gaan; bezoeken; langskomen; iemand opzoeken; langsgaan; aankomen)
visitar; hacer una visita a; pasar; pasarse a ver a; pasar a ver; ir a ver; ir a; pasar por; frecuentar-
visitar Verb
-
hacer una visita a Verb
-
pasar Verb
-
pasarse a ver a Verb
-
pasar a ver Verb
-
ir a ver Verb
-
ir a Verb
-
pasar por Verb
-
frecuentar Verb
-
-
voorbijkomen (op bezoek komen; bezoeken; langskomen; opzoeken; inlopen; aankomen)
visitar; pasar a ver; pasar por; ir a ver-
visitar Verb
-
pasar a ver Verb
-
pasar por Verb
-
ir a ver Verb
-
Konjugationen für voorbijkomen:
o.t.t.
- kom voorbij
- komt voorbij
- komt voorbij
- komen voorbij
- komen voorbij
- komen voorbij
o.v.t.
- kwam voorbij
- kwam voorbij
- kwam voorbij
- kwamen voorbij
- kwamen voorbij
- kwamen voorbij
v.t.t.
- ben voorbij gekomen
- bent voorbij gekomen
- is voorbij gekomen
- zijn voorbij gekomen
- zijn voorbij gekomen
- zijn voorbij gekomen
v.v.t.
- was voorbij gekomen
- was voorbij gekomen
- was voorbij gekomen
- waren voorbij gekomen
- waren voorbij gekomen
- waren voorbij gekomen
o.t.t.t.
- zal voorbijkomen
- zult voorbijkomen
- zal voorbijkomen
- zullen voorbijkomen
- zullen voorbijkomen
- zullen voorbijkomen
o.v.t.t.
- zou voorbijkomen
- zou voorbijkomen
- zou voorbijkomen
- zouden voorbijkomen
- zouden voorbijkomen
- zouden voorbijkomen
diversen
- kom voorbij!
- komt voorbij!
- voorbij gekomen
- voorbijkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze