Übersicht
Niederländisch nach Spanisch: mehr Daten
- verpesten:
-
Wiktionary:
- verpesten → emponzoñar, follar
- verpesten → chingar, tirar, cagar, joder, perjudicar, dañar, infectar
Niederländisch
Detailübersetzungen für verpesten (Niederländisch) ins Spanisch
verpesten:
-
verpesten (iets bederven; verkankeren)
-
verpesten (bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen)
-
verpesten (vergiftigen; infecteren)
-
verpesten (vergallen; bederven; verknoeien)
Konjugationen für verpesten:
o.t.t.
- verpest
- verpest
- verpest
- verpesten
- verpesten
- verpesten
o.v.t.
- verpestte
- verpestte
- verpestte
- verpestten
- verpestten
- verpestten
v.t.t.
- heb verpest
- hebt verpest
- heeft verpest
- hebben verpest
- hebben verpest
- hebben verpest
v.v.t.
- had verpest
- had verpest
- had verpest
- hadden verpest
- hadden verpest
- hadden verpest
o.t.t.t.
- zal verpesten
- zult verpesten
- zal verpesten
- zullen verpesten
- zullen verpesten
- zullen verpesten
o.v.t.t.
- zou verpesten
- zou verpesten
- zou verpesten
- zouden verpesten
- zouden verpesten
- zouden verpesten
diversen
- verpest!
- verpest!
- verpest
- verpestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verpesten:
Wiktionary Übersetzungen für verpesten:
verpesten
Cross Translation:
verb
-
ervoor zorgen dat iets niet leuk meer is
- verpesten → emponzoñar; follar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verpesten | → chingar; tirar; cagar; joder | ↔ fuck — to break or destroy |
• verpesten | → perjudicar; dañar | ↔ mar — to spoil, to damage |
• verpesten | → infectar | ↔ infecter — gâter ; inoculer des germes contagieux. |