Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für uit de weg gaan (Niederländisch) ins Spanisch

uit de weg gaan:

uit de weg gaan Verb (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)

  1. uit de weg gaan (uitwijken)
  2. uit de weg gaan (vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken)

Konjugationen für uit de weg gaan:

o.t.t.
  1. ga uit de weg
  2. gaat uit de weg
  3. gaat uit de weg
  4. gaan uit de weg
  5. gaan uit de weg
  6. gaan uit de weg
o.v.t.
  1. ging uit de weg
  2. ging uit de weg
  3. ging uit de weg
  4. gingen uit de weg
  5. gingen uit de weg
  6. gingen uit de weg
v.t.t.
  1. ben gingen uit de weg
  2. bent gingen uit de weg
  3. is gingen uit de weg
  4. zijn gingen uit de weg
  5. zijn gingen uit de weg
  6. zijn gingen uit de weg
v.v.t.
  1. was gingen uit de weg
  2. was gingen uit de weg
  3. was gingen uit de weg
  4. waren gingen uit de weg
  5. waren gingen uit de weg
  6. waren gingen uit de weg
o.t.t.t.
  1. zal uit de weg gaan
  2. zult uit de weg gaan
  3. zal uit de weg gaan
  4. zullen uit de weg gaan
  5. zullen uit de weg gaan
  6. zullen uit de weg gaan
o.v.t.t.
  1. zou uit de weg gaan
  2. zou uit de weg gaan
  3. zou uit de weg gaan
  4. zouden uit de weg gaan
  5. zouden uit de weg gaan
  6. zouden uit de weg gaan
diversen
  1. ga uit de weg!
  2. gat uit de weg!
  3. gingen uit de weg
  4. uit de weg gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uit de weg gaan:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
evitar afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
desviarse uit de weg gaan; uitwijken afdrijven; afdwalen; uit een land wijken; uitweiden; uitwijken; uitwijken voor iets; verlijeren; wraken
disentir mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
divergir mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
eludir mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; naar de vijand overlopen; omzeilen; uitwijken voor iets
escapar mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden achterhouden; achteroverdrukken; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; floepen; gappen; glippen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; loskomen; ontglippen; ontkomen; ontschieten; ontslagen worden; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvallen; ontvangen; ontvluchten; ontvreemden; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; per ongeluk zeggen; pikken; stelen; uitwijken; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; verspreken; vervreemden; vluchten; vrijkomen; wegfutselen; wegglippen; wegkapen; wegkomen; weglopen; wegpikken; wegrennen; wegvluchten; zich bevrijden; zich vrijmaken
escapar de mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden in ontvangst nemen; krijgen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvangen; ontvluchten; opstrijken; uitwijken voor iets; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken
escaparse de mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden uitwijken voor iets
esquivar a alguien mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden
estar oblicuo uit de weg gaan; uitwijken
evadir mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden loskomen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; uitwijken; uitwijken voor iets; vluchten; vrijkomen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich vrijmaken
evadirse de mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden uitwijken voor iets
evitar mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden achterhouden; achteroverdrukken; afhouden; een bezwaar ondervangen; gappen; in ontvangst nemen; inpikken; jatten; krijgen; omzeilen; ondervangen; ontduiken; ontlopen; ontvangen; ontvreemden; ontwijken; opstrijken; pikken; stelen; uitwijken voor iets; verdonkeremanen; verduisteren; vermijden; vervreemden; voorkomen; wegfutselen; wegkapen; wegpikken; weren
hacerse a un lado uit de weg gaan; uitwijken opzij gaan; uitwijken; uitwijken voor iets; zwenken
rehuir mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden
sortear mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden arrangeren; groeperen; indelen; inloten; loten; omzeilen; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; systematiseren; uitloten; uitwijken voor iets; uitzoeken; verloten

Wiktionary Übersetzungen für uit de weg gaan:


Cross Translation:
FromToVia
uit de weg gaan adornar; ornamentar; evitar; rehuir parer — Traductions à trier suivant le sens
uit de weg gaan evitar; evadir; rehuir; esquivar éviter — Échapper à

Verwandte Übersetzungen für uit de weg gaan