Niederländisch
Detailübersetzungen für toesteken (Niederländisch) ins Spanisch
toesteken:
-
toesteken (aanreiken; geven; overgeven; overhandigen; aangeven; afgeven)
dar; entregar; ofrecer; presentar; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar-
dar Verb
-
entregar Verb
-
ofrecer Verb
-
presentar Verb
-
hacer entrega Verb
-
transmitir Verb
-
traspasar Verb
-
proporcionar Verb
-
-
toesteken (toestoten)
Konjugationen für toesteken:
o.t.t.
- steek toe
- steekt toe
- steekt toe
- steken toe
- steken toe
- steken toe
o.v.t.
- stak toe
- stak toe
- stak toe
- staken toe
- staken toe
- staken toe
v.t.t.
- heb toegestoken
- hebt toegestoken
- heeft toegestoken
- hebben toegestoken
- hebben toegestoken
- hebben toegestoken
v.v.t.
- had toegestoken
- had toegestoken
- had toegestoken
- hadden toegestoken
- hadden toegestoken
- hadden toegestoken
o.t.t.t.
- zal toesteken
- zult toesteken
- zal toesteken
- zullen toesteken
- zullen toesteken
- zullen toesteken
o.v.t.t.
- zou toesteken
- zou toesteken
- zou toesteken
- zouden toesteken
- zouden toesteken
- zouden toesteken
en verder
- ben toegestoken
- bent toegestoken
- is toegestoken
- zijn toegestoken
- zijn toegestoken
- zijn toegestoken
diversen
- steek toe!
- steekt toe!
- toegestoken
- toestekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze