Niederländisch
Detailübersetzungen für schuimbekken (Niederländisch) ins Spanisch
schuimbekken:
-
schuimbekken (woedend zijn; kwaad zijn)
rabiar; refunfuñar; estar furioso; poner morritos; maldecir; desentonar; resentirse; enfurruñarse; estar de mal humor-
rabiar Verb
-
refunfuñar Verb
-
estar furioso Verb
-
poner morritos Verb
-
maldecir Verb
-
desentonar Verb
-
resentirse Verb
-
enfurruñarse Verb
-
estar de mal humor Verb
-
-
schuimbekken (briesen van woede)
Konjugationen für schuimbekken:
o.t.t.
- bek schuim
- bekt schuim
- bekt schuim
- bekken schuim
- bekken schuim
- bekken schuim
o.v.t.
- bekte schuim
- bekte schuim
- bekte schuim
- bekten schuim
- bekten schuim
- bekten schuim
v.t.t.
- heb schuimgebekt
- hebt schuimgebekt
- heeft schuimgebekt
- hebben schuimgebekt
- hebben schuimgebekt
- hebben schuimgebekt
v.v.t.
- had schuimgebekt
- had schuimgebekt
- had schuimgebekt
- hadden schuimgebekt
- hadden schuimgebekt
- hadden schuimgebekt
o.t.t.t.
- zal schuimbekken
- zult schuimbekken
- zal schuimbekken
- zullen schuimbekken
- zullen schuimbekken
- zullen schuimbekken
o.v.t.t.
- zou schuimbekken
- zou schuimbekken
- zou schuimbekken
- zouden schuimbekken
- zouden schuimbekken
- zouden schuimbekken
en verder
- ben schuimgebekt
- bent schuimgebekt
- is schuimgebekt
- zijn schuimgebekt
- zijn schuimgebekt
- zijn schuimgebekt
diversen
- bek schuim!
- bekt schuim!
- schuimgebekt
- schuimbekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze