Niederländisch
Detailübersetzungen für schiften (Niederländisch) ins Spanisch
schiften:
-
schiften (sorteren; rangeren; uitzoeken; ordenen)
ordenar; sortear; seleccionar; clasificar-
ordenar Verb
-
sortear Verb
-
seleccionar Verb
-
clasificar Verb
-
-
schiften (selecteren; kiezen; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; ziften)
seleccionar-
seleccionar Verb
-
-
schiften (verzuren; zuur worden)
Konjugationen für schiften:
o.t.t.
- schift
- schift
- schift
- schiften
- schiften
- schiften
o.v.t.
- schiftte
- schiftte
- schiftte
- schiftten
- schiftten
- schiftten
v.t.t.
- heb geschift
- hebt geschift
- heeft geschift
- hebben geschift
- hebben geschift
- hebben geschift
v.v.t.
- had geschift
- had geschift
- had geschift
- hadden geschift
- hadden geschift
- hadden geschift
o.t.t.t.
- zal schiften
- zult schiften
- zal schiften
- zullen schiften
- zullen schiften
- zullen schiften
o.v.t.t.
- zou schiften
- zou schiften
- zou schiften
- zouden schiften
- zouden schiften
- zouden schiften
en verder
- ben geschift
- bent geschift
- is geschift
- zijn geschift
- zijn geschift
- zijn geschift
diversen
- schift!
- schift!
- geschift
- schiftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schiften:
Wiktionary Übersetzungen für schiften:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schiften | → separar | ↔ separate — divide itself into separate pieces or substances |
• schiften | → separar; apartar; segregar; dispersar | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• schiften | → escoger; seleccionar; apartar; segregar; separar; dispersar | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |