Niederländisch

Detailübersetzungen für schelen (Niederländisch) ins Spanisch

schelen:

schelen [het ~] Nomen

  1. het schelen (verschillen)
    la diferencia; la divergencia

schelen Verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

  1. schelen (verschil maken; verschillen)

Konjugationen für schelen:

o.t.t.
  1. scheel
  2. scheelt
  3. scheelt
  4. schelen
  5. schelen
  6. schelen
o.v.t.
  1. scheelde
  2. scheelde
  3. scheelde
  4. scheelden
  5. scheelden
  6. scheelden
v.t.t.
  1. heb gescheeld
  2. hebt gescheeld
  3. heeft gescheeld
  4. hebben gescheeld
  5. hebben gescheeld
  6. hebben gescheeld
v.v.t.
  1. had gescheeld
  2. had gescheeld
  3. had gescheeld
  4. hadden gescheeld
  5. hadden gescheeld
  6. hadden gescheeld
o.t.t.t.
  1. zal schelen
  2. zult schelen
  3. zal schelen
  4. zullen schelen
  5. zullen schelen
  6. zullen schelen
o.v.t.t.
  1. zou schelen
  2. zou schelen
  3. zou schelen
  4. zouden schelen
  5. zouden schelen
  6. zouden schelen
en verder
  1. ben gescheeld
  2. bent gescheeld
  3. is gescheeld
  4. zijn gescheeld
  5. zijn gescheeld
  6. zijn gescheeld
diversen
  1. scheel!
  2. scheelt!
  3. gescheeld
  4. schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für schelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diferencia schelen; verschillen geschil; kwestie; marge; onderscheid; onenigheid; ruzie; speelruimte; speling; twist; verschil; verschillendheid
divergencia schelen; verschillen marge; onderscheid; speelruimte; speling; uitwijking; verschil; verschillendheid
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diferenciar schelen; verschil maken; verschillen aanschouwen; bekijken; decoreren; differentiëren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
ser diferente schelen; verschil maken; verschillen afwijken; verschillen
ser distinto schelen; verschil maken; verschillen afwijken; verschillen
variar schelen; verschil maken; verschillen afwisselen; herzien; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Verwandte Wörter für "schelen":


Verwandte Definitionen für "schelen":

  1. verschil uitmaken1
    • het scheelt dat hij zo aardig is1

Wiktionary Übersetzungen für schelen:

schelen
verb
  1. een verschil maken

Cross Translation:
FromToVia
schelen molestar ail — to cause to suffer
schelen diferir; aplazar différer — Traductions à trier suivant le sens
schelen carecer; faltar; perder; haber de menos manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.

schelen form of schel:

schel [de ~] Nomen

  1. de schel (bel)
    el llamador; el timbre

schel Adjektiv

  1. schel (scherp; schril; hoog; hard; snerpend)
    agudo; fuerte; penetrante

Übersetzung Matrix für schel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fuerte citadel; deurslot; kasteel; ridderkasteel; ridderslot; slot; sterke kant; sterke zijde
llamador bel; schel
timbre bel; schel belknop; belsignaal; deurbel; intonatie; klankkleur; klanktint; lakstempel; lakzegel; overgaan; timbre; toonkleur
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
agudo hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend acuut; adrem; behendig; beklemmend; bekwaam; bijdehand; bitter teleurgesteld; clever; doordringend; felle; gevat; handig; indringend; intelligent; intens; intensief; kien; knellend; kundig; met een scherp oog; nauwlettend; nijpend; pienter; puntig; raak; schel klinkend; scherp; scherp gepunt; scherpklinkend; scherpzinnig; schrander; slim; smartelijk; snedig; snugger; spits; uitgekookt; uitgeslapen; vaardig; verbitterd; vlijmend; vlijmscherp
fuerte hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bitter teleurgesteld; blijvend; breed; dapper; degelijke; doordringend; duurzaam; duurzame; felle; ferm; fiks; flink; fors; fysiek sterk; grimmig; hard; hardop; heldhaftig; heroïsch; indringend; intens; intensief; keihard; kloek; krachtig; luid; massief; met een krachtige uitwerking; met hoge snelheid; moedig; moreel sterk; onderdrukt; onverschrokken; opgekropt; pittig; potig; robuust; schel klinkend; scherp; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd; stout; stoutmoedig; straf; struis; uit de kluiten gewassen; verbeten; verbitterd; verkropt; zwaar; zwaargebouwd
penetrante hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend beklemmend; bijtende; doordringend; indringend; indringende; indringerig; knellend; nijpend; op afgebeten toon; penetrant; schel klinkend; scherp; schril; smartelijk; snijdend; stekend; vlijmend; vlijmscherp

Verwandte Wörter für "schel":


Wiktionary Übersetzungen für schel:


Cross Translation:
FromToVia
schel afilado; agudo; acerbo; acre acerbe — Qui est d’un goût âpre, se dit d’un vin acide, dur et âpre
schel agrio aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
schel agudo; afilado aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
schel afilado coupant — Qui couper.
schel afilado; agudo; acerbo; acre; sutil; chistoso; ocurrente; ingenioso; fino findélié, menu, mince ou étroit.
schel incisivo incisif — Qui couper ou qui est propre à couper.
schel agudo; acerbo; acre mordant — didact|fr Qui mordre.
schel afilado; agudo perçant — Qui percer, qui pénétrer.
schel picante piquant — Qui piquer.
schel afilado; agudo; puntiagudo pointu — Qui se termine en pointe
schel afilado; agudo pénétrant — Qui pénétrer.
schel afilado; agudo saillant — Qui avancer, qui sortir en dehors.
schel campanilla; timbre sonnetteclochette dont on se servir pour appeler ou pour avertir.
schel vivo vif — Qui est en vie.
schel acre; agrio; amargo âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.
schel áspero âpre — Qui, par sa rudesse ou son âcreté, produit une sensation désagréable aux organes du toucher, de l’ouïe ou du goût.