Niederländisch
Detailübersetzungen für ronselen (Niederländisch) ins Spanisch
ronselen:
-
ronselen
-
ronselen (rekruteren; aantrekken)
Konjugationen für ronselen:
o.t.t.
- ronsel
- ronselt
- ronselt
- ronselen
- ronselen
- ronselen
o.v.t.
- ronselde
- ronselde
- ronselde
- ronselden
- ronselden
- ronselden
v.t.t.
- heb geronseld
- hebt geronseld
- heeft geronseld
- hebben geronseld
- hebben geronseld
- hebben geronseld
v.v.t.
- had geronseld
- had geronseld
- had geronseld
- hadden geronseld
- hadden geronseld
- hadden geronseld
o.t.t.t.
- zal ronselen
- zult ronselen
- zal ronselen
- zullen ronselen
- zullen ronselen
- zullen ronselen
o.v.t.t.
- zou ronselen
- zou ronselen
- zou ronselen
- zouden ronselen
- zouden ronselen
- zouden ronselen
en verder
- ben geronseld
- bent geronseld
- is geronseld
- zijn geronseld
- zijn geronseld
- zijn geronseld
diversen
- ronsel!
- ronselt!
- geronseld
- ronselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ronselen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
atraer | lokken; verleiden | |
enganchar | vasthaken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
alistar | ronselen | |
alistar reclutas | aantrekken; rekruteren; ronselen | |
atraer | aantrekken; rekruteren; ronselen | bijtrekken; dichtbijlokken; erbij trekken; lokken; naar zich toe trekken; naartoe trekken; rukken; sleuren; tevoorschijn lokken; trekken |
enganchar | ronselen | aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
enrolar | ronselen | |
reclutar | aantrekken; rekruteren; ronselen | aannemen; aanroepen; aantrekken; aanwerven; in dienst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; ontbieden; oproepen; rekruteren; sommeren; werven |