Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für piepen (Niederländisch) ins Spanisch
piepen:
Konjugationen für piepen:
o.t.t.
- piep
- piept
- piept
- piepen
- piepen
- piepen
o.v.t.
- piepte
- piepte
- piepte
- piepten
- piepten
- piepten
v.t.t.
- heb gepiept
- hebt gepiept
- heeft gepiept
- hebben gepiept
- hebben gepiept
- hebben gepiept
v.v.t.
- had gepiept
- had gepiept
- had gepiept
- hadden gepiept
- hadden gepiept
- hadden gepiept
o.t.t.t.
- zal piepen
- zult piepen
- zal piepen
- zullen piepen
- zullen piepen
- zullen piepen
o.v.t.t.
- zou piepen
- zou piepen
- zou piepen
- zouden piepen
- zouden piepen
- zouden piepen
diversen
- piep!
- piept!
- gepiept
- piepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für piepen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
chillar | joelen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
chillar | piepen | blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben |