Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. overbruggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für overbruggen (Niederländisch) ins Spanisch

overbruggen:

overbruggen Verb (overbrug, overbrugt, overbrugde, overbrugden, overbrugd)

  1. overbruggen

Konjugationen für overbruggen:

o.t.t.
  1. overbrug
  2. overbrugt
  3. overbrugt
  4. overbruggen
  5. overbruggen
  6. overbruggen
o.v.t.
  1. overbrugde
  2. overbrugde
  3. overbrugde
  4. overbrugden
  5. overbrugden
  6. overbrugden
v.t.t.
  1. heb overbrugd
  2. hebt overbrugd
  3. heeft overbrugd
  4. hebben overbrugd
  5. hebben overbrugd
  6. hebben overbrugd
v.v.t.
  1. had overbrugd
  2. had overbrugd
  3. had overbrugd
  4. hadden overbrugd
  5. hadden overbrugd
  6. hadden overbrugd
o.t.t.t.
  1. zal overbruggen
  2. zult overbruggen
  3. zal overbruggen
  4. zullen overbruggen
  5. zullen overbruggen
  6. zullen overbruggen
o.v.t.t.
  1. zou overbruggen
  2. zou overbruggen
  3. zou overbruggen
  4. zouden overbruggen
  5. zouden overbruggen
  6. zouden overbruggen
diversen
  1. overbrug!
  2. overbrugt!
  3. overbrugd
  4. overbruggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für overbruggen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
conciliar overbruggen afstemmen; ruzie bijleggen; uitpraten
salvar overbruggen bergen; bewaren; deponeren; in veiligheid brengen; opslaan; redden