Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. opzwepen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opzwepen (Niederländisch) ins Spanisch

opzwepen:

opzwepen Verb (zweep op, zweept op, zweepte op, zweepten op, opgezweept)

  1. opzwepen (sterk prikkelen; aanzetten)

Konjugationen für opzwepen:

o.t.t.
  1. zweep op
  2. zweept op
  3. zweept op
  4. zwepen op
  5. zwepen op
  6. zwepen op
o.v.t.
  1. zweepte op
  2. zweepte op
  3. zweepte op
  4. zweepten op
  5. zweepten op
  6. zweepten op
v.t.t.
  1. heb opgezweept
  2. hebt opgezweept
  3. heeft opgezweept
  4. hebben opgezweept
  5. hebben opgezweept
  6. hebben opgezweept
v.v.t.
  1. had opgezweept
  2. had opgezweept
  3. had opgezweept
  4. hadden opgezweept
  5. hadden opgezweept
  6. hadden opgezweept
o.t.t.t.
  1. zal opzwepen
  2. zult opzwepen
  3. zal opzwepen
  4. zullen opzwepen
  5. zullen opzwepen
  6. zullen opzwepen
o.v.t.t.
  1. zou opzwepen
  2. zou opzwepen
  3. zou opzwepen
  4. zouden opzwepen
  5. zouden opzwepen
  6. zouden opzwepen
en verder
  1. ben opgezweept
  2. bent opgezweept
  3. is opgezweept
  4. zijn opgezweept
  5. zijn opgezweept
  6. zijn opgezweept
diversen
  1. zweep op!
  2. zweept op!
  3. opgezweept
  4. opzwepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opzwepen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
empujar aanstoten; porren
impulsar aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren; voortstuwen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
acelerar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen accelereren; gas geven; hardlopen; optrekken van auto; rennen; spurten
aguijonear aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aanjagen; aansporen; motiveren; opjutten; porren
arriar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen duwen; gladstrijken; laten vieren; neerhalen; neersabelen; strijken; vieren; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; vrijaf geven; vrijgeven
empujar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aanduwen; aanjagen; aansporen; aanzwiepen; doordouwen; doorzetten; dringen; duwen; een por geven; iemand van de plaats dringen; indrukken; induwen; motiveren; opdrijven; opduwen; opendrukken; openstoten; opjutten; porren; stoten; verdringen; voortbewegen; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen
espolear aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; motiveren; provoceren; stimuleren
exasperar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
excitar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; instigeren; ontlokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opleven; oppeppen; opruien; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
impulsar aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aandrijven; aanslingeren; aansporen; aanzwengelen; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren; stuwen; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschoppen